Welriekende salomonszegel

Polygonatum odoratum


© Hans Toetenel

Ecologie & verspreiding
Welriekende salomonszegel staat op zonnige tot licht beschaduwde, warme, droge, matig voedselarme, basen- en kalkrijke, stikstofarme, humushoudende zand- en leemgrond, ook op stenige plaatsen. Ze groeit in loof- en naaldbossen, in boszomen en lichte duinbossen, in en langs duinstruwelen, langs duinpaden en op beschutte, kruiden- en dwergstruikenrijke noordhellingen. Verder langs spoorwegen en op rotsachtige plaatsen, soms op enigszins ruderale plaatsen en op open, stuivend duinzand. De spaarzame vondsten op de hogere zandgronden van het land staan in struikgewas op leem, de rest kan gevoeglijk als Tuinsalomonszegel beschouwd worden. Nederland ligt aan de westgrens van het Europese deel van het areaal. De giftige soort (saponinen) is algemeen in de Zeeuwse en Hollandse duinen en elders zeer zeldzaam. Bestuiving geschiedt door insecten of de plant bestuift zichzelf. De uiteindelijk blauwzwarte bessen bevatten geelbruine zaden, ze zaaien zichzelf uit of worden door de wind of onverteerde verspreid. Zie ook Gewone en Tuinsalomonszegel!
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juni

Hoogte - 0,15-0,50 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een wortelstok.

Stengels/takken - De stengels zijn kantig, naar boven toe smal gevleugeld en hangen boogvormig over.

Bladeren - De blauwachtig groene bladeren zijn eirond tot langwerpig met een zeer korte steelachtige voet. Ze staan in 2 rijen.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen staan afzonderlijk of met 2 bij elkaar. Ze hangen naar 1 kant. De wit met groene bloemen zijn iets buikig en worden 5 tot 7 mm dik en tot 2 cm lang. De 6 bloembladen zijn buisvormig vergroeid en kaal. De helmdraden zijn kaal. Ze verspreiden een iets zoete geur.

Vruchten - Een bes. De blauwzwarte bessen zijn giftig. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge, matig voedselarme, kalkrijke, humushoudende grond (zand, leem en stenige plaatsen).

Groeiplaats - Bossen (loofbossen), bosranden, struwelen, zeeduinen (duinbos, duinstruweel, langs duinpaden en op beschutte noordhellingen), langs spoorwegen (spoorbermen en spoorwegterreinen), rotsachtige plaatsen en soms op enigszins ruderale plaatsen.
Familie: Asparagaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: struwelen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website