Ecologie & verspreiding
Adderwortel staat op zonnige tot licht beschaduwde, vochtige tot drassige, matig zure, voedsel- en humusrijke, kalkarme zand-, leem- of lichte kleibodem en verdraagt geen bekalking, ontwatering en beweiding. De overblijvende plant, die zich vooral vegetatief vermeerdert, groeit in natte graslanden, langs sloten en in lichte bossen. Ze wordt ook gekweekt als tuin- en stinzenplant en verwildert vaak. Het areaal omvat Europa, Noord- en Oost-Azië en Alaska en elders is de plant hier en daar ingeburgerd. In Nederland is de kwel-indicerende soort vrij zeldzaam in Noord-Brabant en in het zuidoosten, zeldzaam in Gelderland, Overijssel en in het noordoosten en elders zeer zeldzaam. Adderwortel met haar slangvormige wortelstok en alleenstaande bloeistengel met dichte, roze bloeiwijze en haar karakteristiek gevormde bladeren is met geen enkele inheemse Persicaria-soort te verwarren. De bladeren kunnen als spinazie of in soepen gegeten worden en werden ook gebruikt in leerlooierrijen. Vroeger werd ze medisch aangewend tegen scheurbuik en als wond- en bloedstelpend middel gebezigd.
Adderwortel staat op zonnige tot licht beschaduwde, vochtige tot drassige, matig zure, voedsel- en humusrijke, kalkarme zand-, leem- of lichte kleibodem en verdraagt geen bekalking, ontwatering en beweiding. De overblijvende plant, die zich vooral vegetatief vermeerdert, groeit in natte graslanden, langs sloten en in lichte bossen. Ze wordt ook gekweekt als tuin- en stinzenplant en verwildert vaak. Het areaal omvat Europa, Noord- en Oost-Azië en Alaska en elders is de plant hier en daar ingeburgerd. In Nederland is de kwel-indicerende soort vrij zeldzaam in Noord-Brabant en in het zuidoosten, zeldzaam in Gelderland, Overijssel en in het noordoosten en elders zeer zeldzaam. Adderwortel met haar slangvormige wortelstok en alleenstaande bloeistengel met dichte, roze bloeiwijze en haar karakteristiek gevormde bladeren is met geen enkele inheemse Persicaria-soort te verwarren. De bladeren kunnen als spinazie of in soepen gegeten worden en werden ook gebruikt in leerlooierrijen. Vroeger werd ze medisch aangewend tegen scheurbuik en als wond- en bloedstelpend middel gebezigd.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juni - september
Hoogte - 0,20-0,50 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een tot 1½ cm dikke, zwarte gedraaide (slangachtig gekronkelde) wortelstok. Aan de wortelstok ontspringen uitlopers, waarmee de plant zich sterk kan uitbreiden, zodat zij meestal in grote en vaak dichte groepen groeit.
Stengels/takken - De rechtopstaande bloeistengels zijn in de regel niet vertakt en dragen één schijnaar.
Bladeren - Aan de voet van de plant bevinden zich de vezelige resten van oude bladstelen. De wortelbladeren zijn groot (tot 20 cm), langwerpig-eirond tot driehoekig-eirond en aan de voet in de breed gevleugelde steel versmald. Vaak zijn ze enigszins gegolfd. Vanuit de afgeknotte of zwak hart- of wigvormige voet van de bladschijf loopt een brede vleugelrand langs de lange bladsteel af. De hogere stengelbladeren zijn smaller en korter gesteeld tot meestal zittend.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De schijnaar is 1-2 cm in doorsnee. De bloeiwijze komt van onderaf in bloei en na het uitbloeien van de eerste lichting bloemen nogmaals van onderaf. De meestal optredende tweede bloei geschiedt aan nieuwe bloeistengels. De bloemen zijn lichtroze of zelden wit en de vijf bloemdekbladen zijn 4-5 mm lang.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. Meestal is er echter maar weinig kiemkrachtig zaad. Vermeerdering gebeurt hoofdzakelijk langs vegetatieve weg. De zaden zijn zeer kort levend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem -
Groeiplaats -
Bloeitijd - juni - september
Hoogte - 0,20-0,50 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een tot 1½ cm dikke, zwarte gedraaide (slangachtig gekronkelde) wortelstok. Aan de wortelstok ontspringen uitlopers, waarmee de plant zich sterk kan uitbreiden, zodat zij meestal in grote en vaak dichte groepen groeit.
Stengels/takken - De rechtopstaande bloeistengels zijn in de regel niet vertakt en dragen één schijnaar.
Bladeren - Aan de voet van de plant bevinden zich de vezelige resten van oude bladstelen. De wortelbladeren zijn groot (tot 20 cm), langwerpig-eirond tot driehoekig-eirond en aan de voet in de breed gevleugelde steel versmald. Vaak zijn ze enigszins gegolfd. Vanuit de afgeknotte of zwak hart- of wigvormige voet van de bladschijf loopt een brede vleugelrand langs de lange bladsteel af. De hogere stengelbladeren zijn smaller en korter gesteeld tot meestal zittend.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De schijnaar is 1-2 cm in doorsnee. De bloeiwijze komt van onderaf in bloei en na het uitbloeien van de eerste lichting bloemen nogmaals van onderaf. De meestal optredende tweede bloei geschiedt aan nieuwe bloeistengels. De bloemen zijn lichtroze of zelden wit en de vijf bloemdekbladen zijn 4-5 mm lang.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. Meestal is er echter maar weinig kiemkrachtig zaad. Vermeerdering gebeurt hoofdzakelijk langs vegetatieve weg. De zaden zijn zeer kort levend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem -
Groeiplaats -
Familie: Polygonaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: natte, bemeste graslanden