Ecologie & verspreiding
Beklierde duizendknoop staat op open en zonnige, voedselrijke, vochtige tot natte, stikstofrijke, omgewerkte bodems, die uit allerlei grondsoorten kunnen bestaan. Op arme zandgrond is ze schaars. De eenjarige plant groeit op (hakvrucht)akkers, in omgewerkte bermen en ruigten, op gecultiveerde en ruderale grond, langs plassen, meren, sloten en kanalen mits het vegetatiedek niet gesloten is en verder langs rivierstrandjes. De soort kan opgesplitst worden in 4 ondersoorten die moeilijk uit elkaar te houden zijn en die bovendien ook weer met elkaar kunnen kruisen wat de determinatie nog meer bemoeilijkt. Het is een kosmopoliet die over alle werelddelen verspreid is. Het taxon in zeer algemeen in Nederland en is praktisch overal aan te treffen. Deze plant heeft rolronde, dikke schijnaren, het tuitje is vrijwel loodrecht afgesneden en er zijn geen duidelijke wimpers aanwezig. De onderste bladeren zijn behaard, de bovenste bladeren zijn verder ook nog van klieren voorzien. De kaartjes van de ondersoorten laten zien dat er nauwelijks naar omgekeken is en wordt. Zie ook verder ook bij de vier ondersoorten.
Beklierde duizendknoop staat op open en zonnige, voedselrijke, vochtige tot natte, stikstofrijke, omgewerkte bodems, die uit allerlei grondsoorten kunnen bestaan. Op arme zandgrond is ze schaars. De eenjarige plant groeit op (hakvrucht)akkers, in omgewerkte bermen en ruigten, op gecultiveerde en ruderale grond, langs plassen, meren, sloten en kanalen mits het vegetatiedek niet gesloten is en verder langs rivierstrandjes. De soort kan opgesplitst worden in 4 ondersoorten die moeilijk uit elkaar te houden zijn en die bovendien ook weer met elkaar kunnen kruisen wat de determinatie nog meer bemoeilijkt. Het is een kosmopoliet die over alle werelddelen verspreid is. Het taxon in zeer algemeen in Nederland en is praktisch overal aan te treffen. Deze plant heeft rolronde, dikke schijnaren, het tuitje is vrijwel loodrecht afgesneden en er zijn geen duidelijke wimpers aanwezig. De onderste bladeren zijn behaard, de bovenste bladeren zijn verder ook nog van klieren voorzien. De kaartjes van de ondersoorten laten zien dat er nauwelijks naar omgekeken is en wordt. Zie ook verder ook bij de vier ondersoorten.
Determinatie
Determinatiehulp Persicaria"s
Determinatiehulp Persicaria"s
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juni - herfst
Hoogte - 0,10-1,20 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken - Subsp. lapathifolia: Rechtopstaande, donkergroene stengels die soms rood aangelopen zijn. Subsp. pallida: Dofgroene, opstijgende tot rechtopstaande stengels. Subsp. brittingeri: Stengels liggend of aan de top opstijgend.
Bladeren - De eironde tot meestal langwerpige of lijn-lancetvormige bladen hebben meestal een zwarte vlek. De onderste jonge bladen zijn aan de onderkant min of meer viltig behaard. Op de onderkant van de bovenste bladen groeien geelachtige, ronde klieren (Perzikkruid heeft niet zulke klieren). Subsp. lapathifolia: De bladen zijn aan de onderzijde kaal of soms (op droge plaatsen) iets behaard. Gewoonlijk zijn ze lancetvormig met een min of meer spitse top en een gegolfde rand en met meestal een zwarte, halvemaan- tot hoefijzervormige vlek. Subsp. pallida: De bladen zijn gewoonlijk langwerpig en vaak onduidelijk gevlekt. Subsp. brittingeri: De onderste bladen zijn breed, bijna cirkelrond tot elliptisch en stomp. De hogere bladen zijn elliptisch of eirond en spitser. Alle bladen zijn aan de onderzijde meestal viltig en aan de bovenzijde vrijwel steeds donker gevlekt.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen groeien in dichtbloemige schijnaren. Ze zijn roze, groen of groenwit. De bloemstelen hebben geelachtige klieren. Subsp. lapathifolia: De bloeiende plant ruikt opvallend zoetig. De schijnaren zijn dun en vaak slap (knikkend). Het bloemdek is wit (soms rozerood) met een groene voet. Na de bloei wit blijvend. Met weinig kliertjes. Subsp. pallida: De schijnaren zijn dikker dan die van de Knopige duizendknoop, vooral als de vruchten rijp zijn, en staan rechtop. Het bloemdek is aanvankelijk wit met een groene voet, later vaak helemaal groen (zelden helemaal roodachtig) en met vele kliertjes. Subsp. brittingeri: Aren meestal trosvormig samengevoegd in een korte bloeiwijze. Het bloemdek is wit met een groene voet, later wit blijvend of roodachtig (dus niet groen wordend) en met vele kliertjes.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De dopvruchten zijn lensvormig afgeplat. De zaadjes zijn glanzend zwart. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes). Subsp. lapathifolia: De nootjes zijn kleiner dan die van de andere ondersoorten en vaak iets langer dan breed. Subsp. pallida: De nootjes zijn groter en in omtrek rond.
Bodem - Zonnige, open plaatsen (pioniervegetatie) op natte tot vochtige, voedselrijke, stikstofrijke, niet zure en meestal omgewerkte grond (op de meeste grondsoorten).
Groeiplaats - Akkers (zandige akkers en hakvruchtakkers), braakliggende grond, opgespoten grond, ruigten, omgewerkte of pas ingezaaide bermen, waterkanten (kanalen, sloten, vijvers, plassen en op aanspoelselgordels van rivieren) en ruderale plaatsen (o.a. bij persvoerkuilen en mesthopen).
Bloeitijd - juni - herfst
Hoogte - 0,10-1,20 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken - Subsp. lapathifolia: Rechtopstaande, donkergroene stengels die soms rood aangelopen zijn. Subsp. pallida: Dofgroene, opstijgende tot rechtopstaande stengels. Subsp. brittingeri: Stengels liggend of aan de top opstijgend.
Bladeren - De eironde tot meestal langwerpige of lijn-lancetvormige bladen hebben meestal een zwarte vlek. De onderste jonge bladen zijn aan de onderkant min of meer viltig behaard. Op de onderkant van de bovenste bladen groeien geelachtige, ronde klieren (Perzikkruid heeft niet zulke klieren). Subsp. lapathifolia: De bladen zijn aan de onderzijde kaal of soms (op droge plaatsen) iets behaard. Gewoonlijk zijn ze lancetvormig met een min of meer spitse top en een gegolfde rand en met meestal een zwarte, halvemaan- tot hoefijzervormige vlek. Subsp. pallida: De bladen zijn gewoonlijk langwerpig en vaak onduidelijk gevlekt. Subsp. brittingeri: De onderste bladen zijn breed, bijna cirkelrond tot elliptisch en stomp. De hogere bladen zijn elliptisch of eirond en spitser. Alle bladen zijn aan de onderzijde meestal viltig en aan de bovenzijde vrijwel steeds donker gevlekt.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen groeien in dichtbloemige schijnaren. Ze zijn roze, groen of groenwit. De bloemstelen hebben geelachtige klieren. Subsp. lapathifolia: De bloeiende plant ruikt opvallend zoetig. De schijnaren zijn dun en vaak slap (knikkend). Het bloemdek is wit (soms rozerood) met een groene voet. Na de bloei wit blijvend. Met weinig kliertjes. Subsp. pallida: De schijnaren zijn dikker dan die van de Knopige duizendknoop, vooral als de vruchten rijp zijn, en staan rechtop. Het bloemdek is aanvankelijk wit met een groene voet, later vaak helemaal groen (zelden helemaal roodachtig) en met vele kliertjes. Subsp. brittingeri: Aren meestal trosvormig samengevoegd in een korte bloeiwijze. Het bloemdek is wit met een groene voet, later wit blijvend of roodachtig (dus niet groen wordend) en met vele kliertjes.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De dopvruchten zijn lensvormig afgeplat. De zaadjes zijn glanzend zwart. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes). Subsp. lapathifolia: De nootjes zijn kleiner dan die van de andere ondersoorten en vaak iets langer dan breed. Subsp. pallida: De nootjes zijn groter en in omtrek rond.
Bodem - Zonnige, open plaatsen (pioniervegetatie) op natte tot vochtige, voedselrijke, stikstofrijke, niet zure en meestal omgewerkte grond (op de meeste grondsoorten).
Groeiplaats - Akkers (zandige akkers en hakvruchtakkers), braakliggende grond, opgespoten grond, ruigten, omgewerkte of pas ingezaaide bermen, waterkanten (kanalen, sloten, vijvers, plassen en op aanspoelselgordels van rivieren) en ruderale plaatsen (o.a. bij persvoerkuilen en mesthopen).
Familie: Polygonaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke ruigten