Schedefonteinkruid

Stuckenia pectinata


© Koen van Zoest

Ecologie & verspreiding
Schedefonteinkruid groeit in open, ondiep, al dan niet vervuild, brak of zoet, stikstofrijk, matig voedselrijk tot voedselrijk, stilstaand tot matig stromend, kalkhoudend water boven een modderige, minerale bodem, weinig boven veen en kan in allerlei wateren en watertypen aangetroffen worden. De soort komt in alle werelddelen voor en is algemeen in Nederland, maar vrij zeldzaam in het midden en oosten en is zeldzaam in Zuid-Limburg. De wortelstok is lang, sterk vertakt en draagt knolletjes, de stengels zijn eveneens sterk vertakt en tot meters lang. De ondergedoken bladen zijn rolrond-draadvormig, hooguit 2½ mm breed en niet getand. Ze behoort tot de groep van fonteinkruiden waarbij de steunblaadjes met de (open) bladschede zijn vergroeid en die daardoor op de grens van bladschede en -schijf een (spits) tongetje dragen. Verder vallen de bladen buiten het water niet penseelvormig samen. De plant wordt door de wind bestoven en het zaad wordt door het water verspreid.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - september

Hoogte - 0,20-3,00 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - De wortelstok kruipt ver, is sterk vertakt en heeft knolletjes.

Stengels/takken - De draadvormige stengels zijn rijk gaffelvormig vertakt en worden soms enige meters lang.

Bladeren - De ondergedoken bladeren zijn grasachtig, rolrond-draadvormig of zeer smal lijnvormig en een ½ tot 2½ mm breed. De bladrand is gaaf, niet getand. De bladeren hebben een 1 tot 6 cm lange bladschede aan de voet. De bladtop is spits, maar soms ook stomp. De steunblaadjes zijn schedevormig, niet vergroeid en hebben een witte rand. De onderste is verwijd en heeft een gereduceerde bladschijf.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De onderbroken aren hebben een lange steel, zijn 2 tot 5 cm lang en zitten aan het eind van de stengels. Ze drijven in het water. De bloemen zijn groenig.

Vruchten - Een steenvrucht. De zaadjes zijn bruin en bijna halfcirkelvormig. Aan de rugkant zijn ze gekield. Verder hebben ze een korte snavel en worden ze 3 tot 5 mm lang. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige plaatsen in ondiep, matig voedselarme tot voedselrijk, al dan niet vervuild, stilstaand tot matig stromend, brak of zoet, kalkhoudend water met een modderige bodem (voornamelijk op minerale grond, weinig op veen).

Groeiplaats - Water (rivieren, vijvers, beken, geulen in getijdengebieden, kreken, af en toe doorstroomde rivierarmen, kanalen, grachten, brede sloten, veedrinkpoelen, plassen, duinplassen, zand- en kleigroeven, brakke kleiputten achter de zeedijk, infiltratiegeulen en aan de rand van het Ijsselmeer).
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke wateren
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website