Ecologie & verspreiding
Rond wintergroen groeit op licht beschaduwde of soms zonnige plekken op vochtige, voedselarme, zwak zure of iets kalkhoudende, humeuze bodems als zand, leem, laagveen en stenige plaatsen. Zij kan hier alleen groeien als er een bepaalde schimmel in de bodem zit. Zij komt voor in de duinen in duinvalleien, op noordhellingen en in duinstruweel. In het binnenland groeit zij in bossen en moerasgebieden. Verder staat zij op antropogene plekjes als langs schelpenpaadjes in heide en aan de rand van hoogveen en in verlaten zand- en leemgroeven opgeslagen kruipwilgstruweel of berkenbosjes. In Nederland is Rond wintergroen plaatselijk vrij algemeen in de duinen en zeer zeldzaam in het overige deel van Nederland. De soort gaat in Nederland achteruit als gevolg van ontwatering, vergraving, duinverhoging en de gevolgen van atmosferische depositie. Rond wintergroen is kensoort voor de Associatie van Wintergroen en Kruipwilg, een soortenrijk dwergstruweel dat vooral in kalkarme duinen voorkomt.
Rond wintergroen groeit op licht beschaduwde of soms zonnige plekken op vochtige, voedselarme, zwak zure of iets kalkhoudende, humeuze bodems als zand, leem, laagveen en stenige plaatsen. Zij kan hier alleen groeien als er een bepaalde schimmel in de bodem zit. Zij komt voor in de duinen in duinvalleien, op noordhellingen en in duinstruweel. In het binnenland groeit zij in bossen en moerasgebieden. Verder staat zij op antropogene plekjes als langs schelpenpaadjes in heide en aan de rand van hoogveen en in verlaten zand- en leemgroeven opgeslagen kruipwilgstruweel of berkenbosjes. In Nederland is Rond wintergroen plaatselijk vrij algemeen in de duinen en zeer zeldzaam in het overige deel van Nederland. De soort gaat in Nederland achteruit als gevolg van ontwatering, vergraving, duinverhoging en de gevolgen van atmosferische depositie. Rond wintergroen is kensoort voor de Associatie van Wintergroen en Kruipwilg, een soortenrijk dwergstruweel dat vooral in kalkarme duinen voorkomt.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - mei - oktober
Hoogte - 0,10-0,35 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Worteldiepte tot 20 cm.
Stengels/takken - De stengels zijn aan de voet stomp kantig en meestal zijn ze groen, maar soms rood.
Bladeren - De donkergroene bladeren zijn zwak glanzend, iets leerachtig, hebben een omgebogen rand, zijn gekarteld en rondachtig-eirond. De steel is even lang als of langer dan de bladschijf. De schutbladen zijn eirond tot langwerpig en omvatten de stengel.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De knikkende bloemen vormen met aantallen van 8 tot 15 een rechtopstaande, naar alle kanten gekeerde tros. Ze verspreiden een zwakke geur. De kelkslippen zijn langwerpig, spits en staan af. De bloemkroon is wit of iets roze, schaalvormig tot bijna vlak uitgespreid, gaat wijd open en is 0,8 tot 1,2 cm groot. De kroonbladen zijn niet allemaal even groot. De S-vormige stijl wordt 0,6 tot 1 cm lang, is omlaag gericht en eindigt in een schijf, waarop de 5 stempellobben als een kegeltje samen bij elkaar zitten.
Vruchten - Een doosvrucht. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Licht beschaduwde of soms zonnige plaatsen op vochtige, voedselarme, zwak zure of iets kalkhoudende, humeuze grond (zand, leem, laagveen en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Zeeduinen (duinvalleien, noordhellingen, duinstruweel), rotsrichels, bossen (lichte plaatsen), moerassen (veenmoerassen en randen van hoogvenen), afgravingen (kruipwilgstruweel in verlaten zand- en leemgroeven), heide, langs schelpenpaadjes en grasland (schraal hooiland).
Bloeitijd - mei - oktober
Hoogte - 0,10-0,35 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Worteldiepte tot 20 cm.
Stengels/takken - De stengels zijn aan de voet stomp kantig en meestal zijn ze groen, maar soms rood.
Bladeren - De donkergroene bladeren zijn zwak glanzend, iets leerachtig, hebben een omgebogen rand, zijn gekarteld en rondachtig-eirond. De steel is even lang als of langer dan de bladschijf. De schutbladen zijn eirond tot langwerpig en omvatten de stengel.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De knikkende bloemen vormen met aantallen van 8 tot 15 een rechtopstaande, naar alle kanten gekeerde tros. Ze verspreiden een zwakke geur. De kelkslippen zijn langwerpig, spits en staan af. De bloemkroon is wit of iets roze, schaalvormig tot bijna vlak uitgespreid, gaat wijd open en is 0,8 tot 1,2 cm groot. De kroonbladen zijn niet allemaal even groot. De S-vormige stijl wordt 0,6 tot 1 cm lang, is omlaag gericht en eindigt in een schijf, waarop de 5 stempellobben als een kegeltje samen bij elkaar zitten.
Vruchten - Een doosvrucht. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Licht beschaduwde of soms zonnige plaatsen op vochtige, voedselarme, zwak zure of iets kalkhoudende, humeuze grond (zand, leem, laagveen en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Zeeduinen (duinvalleien, noordhellingen, duinstruweel), rotsrichels, bossen (lichte plaatsen), moerassen (veenmoerassen en randen van hoogvenen), afgravingen (kruipwilgstruweel in verlaten zand- en leemgroeven), heide, langs schelpenpaadjes en grasland (schraal hooiland).
Familie: Ericaceae
Groep: S
Status: Rode Lijst: Kwetsbaar
Zeldzaamheid: vrij zeldzame soort
Ecologische groep: laagvenen