Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - mei - mei
Hoogte - 15,00-30,00 m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig
Wortels -
Stengels/takken - De kale takken zijn donker grijsgroen.
Bladeren - De glanzend donkergroene, eironde bladeren zijn van onderen behaard op de nerven, met name op de hoofdnerf. De grootste breedte is ongeveer in het midden en de bladinsnijdingen zijn tamelijk ondiep en afgerond. Aan de voet is het blad wigvormig versmald. De bladsteel is 1 tot 3 cm.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). Mannelijke katjes zijn iets langer dan die van Zomereik. De meeldraden zijn korter dan de bloemdekslippen. Vrouwelijke bloemen groeien alleen of in kleine, vrijwel ongesteelde kluwens in de bladoksels. Ze verschijnen tegelijk met de bladeren.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De eivormige eikels groeien met 3 tot 7 bij elkaar in behaarde, vrijwel zittende of hoogstens zeer kort gesteelde (maximaal 1 cm) napjes. Verse eikels zonder overlangse strepen. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot matig vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure grond (voornamelijk op leem, maar ook op zand). Wintereik verdraagt iets meer schaduw dan Zomereik.
Groeiplaats - Bossen (loofbossen, vooral in heuvelgebieden), heggen en zeeduinen (binnenduinen).
Bloeitijd - mei - mei
Hoogte - 15,00-30,00 m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig
Wortels -
Stengels/takken - De kale takken zijn donker grijsgroen.
Bladeren - De glanzend donkergroene, eironde bladeren zijn van onderen behaard op de nerven, met name op de hoofdnerf. De grootste breedte is ongeveer in het midden en de bladinsnijdingen zijn tamelijk ondiep en afgerond. Aan de voet is het blad wigvormig versmald. De bladsteel is 1 tot 3 cm.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). Mannelijke katjes zijn iets langer dan die van Zomereik. De meeldraden zijn korter dan de bloemdekslippen. Vrouwelijke bloemen groeien alleen of in kleine, vrijwel ongesteelde kluwens in de bladoksels. Ze verschijnen tegelijk met de bladeren.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De eivormige eikels groeien met 3 tot 7 bij elkaar in behaarde, vrijwel zittende of hoogstens zeer kort gesteelde (maximaal 1 cm) napjes. Verse eikels zonder overlangse strepen. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot matig vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure grond (voornamelijk op leem, maar ook op zand). Wintereik verdraagt iets meer schaduw dan Zomereik.
Groeiplaats - Bossen (loofbossen, vooral in heuvelgebieden), heggen en zeeduinen (binnenduinen).
Familie: Fagaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: bossen op droge, zure grond