Knolboterbloem

Ranunculus bulbosus


© Edwin Dijkhuis

Ecologie & verspreiding
Knolboterbloem staat op zonnige, basenrijke en stikstofarme, losse en humeuze, droge tot soms matig vochtige, ± voedselrijke, niet zwaar bemeste, neutrale tot meestal kalkrijke, grazige bodems bestaande uit lemig zand, leem, mergel, zavel en lichte klei. Ze groeit op grazige berghellingen, in kalkgraslanden en andere schrale graslanden, in duinenvalleien en binnenduingrasland, op begraasde dijken en rivierduinen, op begraafplaatsen en in terreininsnijdingen waar leem aan de oppervlakte komt, langs grotere beken, oude rivierlopen en in bermen. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het verspreidingsgebied. De soort is vrij algemeen in Zeeland, Limburg, Noord-Brabant en Gelderland, in de Hollandse duinen, op enkele Waddeneilanden en in het rivierengebied en is elders zeldzaam tot zeer zeldzaam. Ze is goed te herkennen aan de teruggeslagen kelkbladen, de stengels die bovenaan aanliggend behaard zijn en uiteraard aan de ondergrondse knolletjes. Knolboterbloem lijkt op Behaarde boterbloem, maar de stengels van deze laatste zijn afstaand behaard.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - april - juni

Hoogte - 0,15-0,50 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Worteldiepte tot 50 cm.

Stengels/takken - De stengels zijn afstaand behaard, maar bovenaan aanliggend behaard. De stengelvoet is vlak onder de grond knolvormig verdikt.

Bladeren - De donkergroene, eironde, diep in drieën gedeelde, vaak iets glanzende bladeren hebben vaak een zwarte tekening. De onderste bladeren zijn verdeeld in drie  gelobde en getande slippen, de middelste zijn gesteeld, de bovenste hebben smalle slippen. De bladstelen zijn afstaand behaard.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De 2-3 cm grote bloemen zijn geel. De kelkbladen zijn lang behaard. Bij het opengaan van de bloemen slaan de kelkbladen terug tegen de bloemsteel. De bloembodem is kaal. De bloemstelen zijn gegroefd en aanliggend behaard.

Vruchten - De vruchten zijn glad met een kort zwak gekromd snaveltje. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf  jaar). Een eenzadige dopvrucht of nootje. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige plaatsen op droge tot soms matig vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, niet zwaar bemeste, neutrale tot meestal kalkrijke grond (lemig zand, leem, mergel, zavel en lichte klei).

Groeiplaats - Bermen, grasland (grazige berghellingen, kalkgrasland en schraal grasland), bosjes, zeeduinen (vastgelegde duinen, binnenduinweiland en duinvalleien), begraasde dijken, rivierduinen, mergelhellingen, begraafplaatsen, terreininsnijdingen (met leem aan de oppervlakte) en waterkanten (langs grotere beken en oude rivierlopen).
Familie: Ranunculaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: droge, neutrale graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website