Egelboterbloem

Ranunculus flammula


© Marian Baars

Ecologie & verspreiding
Egelboterbloem staat op vaak open en zonnige, zelden licht beschaduwde, natte en humeuze, voedselarme tot matig voedselrijke, basen- en stikstofarme, zure tot neutrale, meestal vrij kalkarme zand- en leemgrond en op laagveen en verder is ze is enigszins zouttolerant. De plant groeit in hooi- en weilanden, in laag- en trilvenen, in kwelgebieden in loofbossen, op kapvlakten en langs bospaden, in beekdalen en bij bronnen, langs vennen, plassen, sloten en beken, in drassige karrensporen en in zandgroeven, in leemputten en in ontkalkte en onzilte duinvalleien. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het areaal. De soort is zeer algemeen, maar zeldzaam in Zeeland, in Flevoland en in de zeekleigebieden van Friesland en Groningen. Egelboterbloem is van al onze andere boterbloemen (behalve Grote boterbloem) te onderscheiden door haar ongedeelde bladeren en van die laatste door haar geringere formaat en andere habitus en verder doordat ze geen ondergrondse uitlopers en geen holle stengels bezit.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - oktober

Hoogte - 0,10-0,45(-0,70) m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Worteldiepte tot 20 cm.

Stengels/takken - De rechtopstaande, opstijgende of liggende stengels zijn vaak roodachtig. Soms wortelen deze, maar ze vormen geen echte uitlopers.

Bladeren - De kale, niet gesteelde bladeren zijn langwerpig tot lijnvormig. Ze worden tot 10 cm lang. De bladvoet is wigvormig of afgerond.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De gele, 0,7-2 cm grote bloemen staan zelden alleen. Ze hebben gegroefde steeltjes. De kroonbladen zijn vrij klein. De kelkbladen staan vaak iets van de kroon af.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De kale dopvruchten zijn 1,2-2 mm lang. De snavel is smal, zeer kort en recht. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, zelden licht beschaduwde, vaak enigszins open plaatsen op natte, voedselarme tot matig voedselrijke, zure tot neutrale, meestal vrij kalkarme grond (zand, leem en laagveen).

Groeiplaats - Grasland (hooiland en weiland), moerassen (laagvenen en trilvenen), kapvlakten, waterkanten (langs vennen, plassen, sloten en beken), bossen (kwelgebieden in loofbossen, in karrensporen en langs bospaden), afgravingen (zand- en leemgroeven) en zeeduinen (duinvalleien).
Familie: Ranunculaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: laagvenen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website