Witte waterranonkel

Ranunculus ololeucos


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Witte waterranonkel staat in zomers droogvallend, zonnig tot beschaduwd, ondiep en stilstaand, voedselarm tot matig voedselrijk, stikstof- en kalkarm, niet verontreinigd , zuur en zeer zacht, helder water. De bodem bestaat meestal uit venig zand of zandige leem. Ze groeit in heidevennen waar ten minste in de winter beekwater doorheen loopt en in kluunvennen. Ook kan ze soms tijdelijk optreden in verse greppels, op ijsbaantjes, in poelen, spoorwegsloten en leemkuilen. Ze blijft sterk afhankelijk van graafwerkzaamheden. In Midden-Limburg bereikt een deel van het verbrokkelde Atlantische, Europese areaal haar zuidoostgrens. De soort is zeldzaam op het Pleistoceen van Noord-Brabant en zeer zeldzaam in Twente en op de Veluwe. De sterke teruggang is te wijten aan grondwaterdaling, eutrofiëring, watervervuiling en verdringing door andere planten. De plant is direct van onze andere waterranonkels te onderscheiden door het feit dat er altijd drijfbladeren aanwezig zijn (vaak ook ondergedoken bladeren) en vooral doordat de kroonbladen geheel wit zijn.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juli

Hoogte - 0,15-0,60 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - Op het bovenste deel van de stengels, op bladstelen en de bloemstelen groeien verspreide, afstaande haren.

Bladeren - Drijvende en meestal enkele ondergedoken bladeren. De drijvende bladeren zijn donkergroen en diep gedeeld in 3 slippen, die door wigvormige insnijdingen van elkaar gescheiden zijn. Ze worden duidelijk breder naar de top. Soms staan enkele bladeren tegenover elkaar. De steunblaadjes zijn over ongeveer de helft van de lengte met de bladsteel vergroeid.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De witte kroonbladen zijn 0,7 tot 1½ cm lang en bedekken elkaar niet of nauwelijks met de randen. De kelkbladen zijn min of meer teruggeslagen en naar de top vaak blauwachtig. De bloembodem is behaard.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De kale vruchten hebben een zijdelingse, haakvormige snavel. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige plaatsen, in ondiep, stilstaand, matig voedselarm tot matig voedselrijk, niet verontreinigd, kalkarm, zuur, zeer zacht, helder water, maar ook op 's zomers droogvallende plaatsen. De bodem bestaat meestal uit venig zand of zandige leem.

Groeiplaats - Water, waterkanten en moerassen (vennen, pas gegraven sloten, greppels, poelen, spoorsloten, ijsbaantjes, leemkuilen en veenmoerassen).
Familie: Ranunculaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: voedselarme wateren
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website