Ecologie & verspreiding
Drijvende waterranonkel geeft de voorkeur aan zonnig, weinig begroeid, vrij voedselarm, ondiep en kalkarm water. Ze groeit op modderige plaatsen, in karrensporen en vochtige laagten, in het water van sloten, vijvers en poelen, in langzaam stromende beken en ontwateringskanalen, in rivierzijarmen en in langzaam stromende beken. De plant, een tot Europa beperkt taxon, heeft een verbrokkeld areaal in het westelijke Middellandse Zeegebied en in West-Europa. Het zuidelijke deel van Nederland valt binnen een van die verbrokkelde delen. De soort was vroeger uitsluitend bekend uit Noord-Brabant (vandaar de oude naam Kempische waterranonkel) en werd in 1901 voor het laatst aangetroffen bij Valkenswaard. Drijvende waterranonkel wordt gekenmerkt door het ontbreken van ondergedoken bladeren. Ze heeft uitsluitend drijvende bladeren die vrij diep gelobd en aan de voet versmald zijn. Verder raken de witte kroonbladen elkaar niet en zijn ± 2-3 x zolang als de teruggeslagen kelkbladen. De bloembodem van deze soort is kaal.
Drijvende waterranonkel geeft de voorkeur aan zonnig, weinig begroeid, vrij voedselarm, ondiep en kalkarm water. Ze groeit op modderige plaatsen, in karrensporen en vochtige laagten, in het water van sloten, vijvers en poelen, in langzaam stromende beken en ontwateringskanalen, in rivierzijarmen en in langzaam stromende beken. De plant, een tot Europa beperkt taxon, heeft een verbrokkeld areaal in het westelijke Middellandse Zeegebied en in West-Europa. Het zuidelijke deel van Nederland valt binnen een van die verbrokkelde delen. De soort was vroeger uitsluitend bekend uit Noord-Brabant (vandaar de oude naam Kempische waterranonkel) en werd in 1901 voor het laatst aangetroffen bij Valkenswaard. Drijvende waterranonkel wordt gekenmerkt door het ontbreken van ondergedoken bladeren. Ze heeft uitsluitend drijvende bladeren die vrij diep gelobd en aan de voet versmald zijn. Verder raken de witte kroonbladen elkaar niet en zijn ± 2-3 x zolang als de teruggeslagen kelkbladen. De bloembodem van deze soort is kaal.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juni - augustus
Hoogte - 0,05-0,25 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken -
Bladeren - Er zijn alleen drijvende bladen, dus nooit ondergedoken. Ze zijn fijn verdeeld en vrij diep gelobd. De bladlobben zijn aan de voet versmald.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen zijn ongeveer 1 cm groot. De witte kroonbladen zijn 4-7 mm lang, raken elkaar niet en zijn ongeveer dubbel zo lang als de teruggeslagen kelkbladen. Een kale bloembodem.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchten staan op de top een snaveltje. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, weinig begroeide plaatsen in vrij voedselarm, kalkarm, ondiep water.
Groeiplaats - Ondiep water (modderige plaatsen en in het water van sloten, vijvers, poelen en langzaam stromende beken).
Bloeitijd - juni - augustus
Hoogte - 0,05-0,25 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken -
Bladeren - Er zijn alleen drijvende bladen, dus nooit ondergedoken. Ze zijn fijn verdeeld en vrij diep gelobd. De bladlobben zijn aan de voet versmald.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen zijn ongeveer 1 cm groot. De witte kroonbladen zijn 4-7 mm lang, raken elkaar niet en zijn ongeveer dubbel zo lang als de teruggeslagen kelkbladen. Een kale bloembodem.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchten staan op de top een snaveltje. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, weinig begroeide plaatsen in vrij voedselarm, kalkarm, ondiep water.
Groeiplaats - Ondiep water (modderige plaatsen en in het water van sloten, vijvers, poelen en langzaam stromende beken).
Familie: Ranunculaceae
Groep: S
Status: Rode Lijst: Verdwenen uit Nederland
Zeldzaamheid: verdwenen
Ecologische groep: voedselarme wateren