Ecologie & verspreiding
Grote waterranonkel staat op zonnige plaatsen in ondiep tot vrij diep, stilstaand tot vrij snel stromend, zwak zuur tot neutraal, zacht, matig voedselarm tot voedselrijk, soms zelfs enigszins vervuild water boven een bodem van, soms licht organisch zand. De eenjarige of overblijvende plant groeit in beken en gekanaliseerde rivieren, in plassen en poelen, in meren en vijvers, in sloten en kanalen, in zandafgravingen, afgesneden rivierarmen en in vennen met binnendringende meststoffen. Soms groeit de plant ook op droogvallende plaatsen. Het areaal van het taxon omvat Europa, behalve in de meest noordelijke delen en komt ook voor in de kustgebieden van Noord-Afrika. Ze is vrij algemeen in het oosten en midden van het land en het aangrenzende rivierengebied en is elders zeer zeldzaam. Bij deze soort zijn de kroonbladen 12-30 mm lang en de vruchtstelen zijn zelden < 5 cm; er kunnen zowel drijvende als ondergedoken bladeren aanwezig zijn.
Grote waterranonkel staat op zonnige plaatsen in ondiep tot vrij diep, stilstaand tot vrij snel stromend, zwak zuur tot neutraal, zacht, matig voedselarm tot voedselrijk, soms zelfs enigszins vervuild water boven een bodem van, soms licht organisch zand. De eenjarige of overblijvende plant groeit in beken en gekanaliseerde rivieren, in plassen en poelen, in meren en vijvers, in sloten en kanalen, in zandafgravingen, afgesneden rivierarmen en in vennen met binnendringende meststoffen. Soms groeit de plant ook op droogvallende plaatsen. Het areaal van het taxon omvat Europa, behalve in de meest noordelijke delen en komt ook voor in de kustgebieden van Noord-Afrika. Ze is vrij algemeen in het oosten en midden van het land en het aangrenzende rivierengebied en is elders zeer zeldzaam. Bij deze soort zijn de kroonbladen 12-30 mm lang en de vruchtstelen zijn zelden < 5 cm; er kunnen zowel drijvende als ondergedoken bladeren aanwezig zijn.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - mei - augustus
Hoogte - 0,10-3,00 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken -
Bladeren - Drijvende bladeren zijn soms aanwezig, ondergedoken bladeren zijn altijd aanwezig. De drijvende bladeren zijn vrij donkergroen, rondachtig, ongeveer tot het midden ingesneden en drie- tot vijfspletig. De slippen zijn grof gekarteld, soms met 'overgangsbladeren' met lobben die in draadvormige slippen uitlopen of die bij de middelste lob ontbreken. Bij de Grote waterranonkel zijn de lagere bladeren korter dan de stengelleden en de drijvende bladen zijn meestal aanwezig.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De kroonbladen zijn 1,2-2,5 cm, zelden korter. De honinggroef op de plaat van de kroonbladen is meestal meer lang dan breed, soms zijn ze halvemaanvormig. Ze bedekken elkaar met de randen. De bloembodem is behaard.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchtstelen zijn 5-15 cm. De vruchtjes zijn altijd behaard. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige plaatsen in ondiep tot vrij diep, zoet, stilstaand of zwak stromend, zwak zuur tot neutraal, zacht, matig voedselarm tot voedselrijk, soms zelfs enigszins vervuild water met een bodem van zand, maar soms ook licht organisch. Soms ook op droogvallende plaatsen.
Groeiplaats - Water (beken, gekanaliseerde rivieren, meren, plassen, vijvers, poelen, plassen, sloten, kanalen, zandafgravingen, afgesneden beekarmen en vennen met binnendringende meststoffen).
Bloeitijd - mei - augustus
Hoogte - 0,10-3,00 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken -
Bladeren - Drijvende bladeren zijn soms aanwezig, ondergedoken bladeren zijn altijd aanwezig. De drijvende bladeren zijn vrij donkergroen, rondachtig, ongeveer tot het midden ingesneden en drie- tot vijfspletig. De slippen zijn grof gekarteld, soms met 'overgangsbladeren' met lobben die in draadvormige slippen uitlopen of die bij de middelste lob ontbreken. Bij de Grote waterranonkel zijn de lagere bladeren korter dan de stengelleden en de drijvende bladen zijn meestal aanwezig.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De kroonbladen zijn 1,2-2,5 cm, zelden korter. De honinggroef op de plaat van de kroonbladen is meestal meer lang dan breed, soms zijn ze halvemaanvormig. Ze bedekken elkaar met de randen. De bloembodem is behaard.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchtstelen zijn 5-15 cm. De vruchtjes zijn altijd behaard. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige plaatsen in ondiep tot vrij diep, zoet, stilstaand of zwak stromend, zwak zuur tot neutraal, zacht, matig voedselarm tot voedselrijk, soms zelfs enigszins vervuild water met een bodem van zand, maar soms ook licht organisch. Soms ook op droogvallende plaatsen.
Groeiplaats - Water (beken, gekanaliseerde rivieren, meren, plassen, vijvers, poelen, plassen, sloten, kanalen, zandafgravingen, afgesneden beekarmen en vennen met binnendringende meststoffen).
Familie: Ranunculaceae
Groep: S
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke wateren