Ecologie & verspreiding
Behaarde boterbloem is algemeen in het zuidwestelijke Deltagebied. Andere concentraties bevinden zich in het noorden van Noord Holland/Texel en in het oosten van provincie Utrecht: Eemland, Gelderse vallei, Kromme Rijn gebied. Behaarde boterbloem wordt meestal gevonden in graslanden op klei: (oorspronkelijk) brakke klei, komklei of klei op veen. In Zuid Limburg is het een plant van graanakkers op kalkrijke lössgrond. Op zand en veen is de Behaarde boterbloem zeldzaam en onbestendig in optreden. Er is in Nederland gedurende de laatste jaren geen voor- of achteruitgang waargenomen. Omdat Behaarde boterbloem een eenjarige soort is kan zij zich snel vestigen op kale grond, zoals open getrapte plaatsen en weiland ingangen. De bleekgroene planten met tamelijk licht gele bloemen zijn vaak al van afstand te herkennen. Van dichtbij is de beharing kenmerkend en - tijdens de bloei - de tegen de stengel teruggeslagen kelkbladen; deze kenmerken heeft Behaarde boterbloem overigens gemeenschappelijk met Knolboterbloem.
Behaarde boterbloem is algemeen in het zuidwestelijke Deltagebied. Andere concentraties bevinden zich in het noorden van Noord Holland/Texel en in het oosten van provincie Utrecht: Eemland, Gelderse vallei, Kromme Rijn gebied. Behaarde boterbloem wordt meestal gevonden in graslanden op klei: (oorspronkelijk) brakke klei, komklei of klei op veen. In Zuid Limburg is het een plant van graanakkers op kalkrijke lössgrond. Op zand en veen is de Behaarde boterbloem zeldzaam en onbestendig in optreden. Er is in Nederland gedurende de laatste jaren geen voor- of achteruitgang waargenomen. Omdat Behaarde boterbloem een eenjarige soort is kan zij zich snel vestigen op kale grond, zoals open getrapte plaatsen en weiland ingangen. De bleekgroene planten met tamelijk licht gele bloemen zijn vaak al van afstand te herkennen. Van dichtbij is de beharing kenmerkend en - tijdens de bloei - de tegen de stengel teruggeslagen kelkbladen; deze kenmerken heeft Behaarde boterbloem overigens gemeenschappelijk met Knolboterbloem.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - mei - september
Hoogte - 0,15-0,50 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken - De bleekgroene stengels zijn tot bovenaan afstaand behaard. De stengelvoet is niet of nauwelijks knolvormig verdikt. De polletjes worden naar boven toe breder.
Bladeren - De vaak glanzende, lichtgroene bladen zijn tot de voet in drieën gedeeld. Geregeld met lichtere vlekken.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemstelen zijn gegroefd. De kroonbladen zijn meestal licht goudgeel. De kelkbladen zijn teruggeslagen. De bloemen worden 1,2-2,5 cm in doorsnee. De bloembodem is behaard.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchtjes zijn langs de rand gewoonlijk geknobbeld, zelden zijn ze glad. Ze hebben een zeer korte, vrijwel rechte snavel. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, min of meer open plaatsen (pionier) op vochtige tot vrij natte, voedselrijke tot zeer voedselrijke, kalkhoudende tot vrij kalkarme, maar niet te zure, dichtgeslagen grond (leem, löss, klei en kleiig veen). Ook op brakke plaatsen.
Groeiplaats - Grasland (open plekken, vaak in nat en brak weiland), dijken, akkers (wintergraanakkers op leem of löss en bij ingangen van akkers), braakliggende grond, langs spoorwegen, wegranden en in de zeeduinen (langs duinpaden).
Bloeitijd - mei - september
Hoogte - 0,15-0,50 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken - De bleekgroene stengels zijn tot bovenaan afstaand behaard. De stengelvoet is niet of nauwelijks knolvormig verdikt. De polletjes worden naar boven toe breder.
Bladeren - De vaak glanzende, lichtgroene bladen zijn tot de voet in drieën gedeeld. Geregeld met lichtere vlekken.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemstelen zijn gegroefd. De kroonbladen zijn meestal licht goudgeel. De kelkbladen zijn teruggeslagen. De bloemen worden 1,2-2,5 cm in doorsnee. De bloembodem is behaard.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchtjes zijn langs de rand gewoonlijk geknobbeld, zelden zijn ze glad. Ze hebben een zeer korte, vrijwel rechte snavel. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, min of meer open plaatsen (pionier) op vochtige tot vrij natte, voedselrijke tot zeer voedselrijke, kalkhoudende tot vrij kalkarme, maar niet te zure, dichtgeslagen grond (leem, löss, klei en kleiig veen). Ook op brakke plaatsen.
Groeiplaats - Grasland (open plekken, vaak in nat en brak weiland), dijken, akkers (wintergraanakkers op leem of löss en bij ingangen van akkers), braakliggende grond, langs spoorwegen, wegranden en in de zeeduinen (langs duinpaden).
Familie: Ranunculaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: storingsmilieus