Ecologie & verspreiding
Goudzuring staat, vaak als pionier op open en zonnige, natte en drooggevallen, voedselrijke, zoete of brakke, stikstofrijke bodems, bestaande uit zand, zavel, klei en veen. Ze staat vooral op plekken met een schommelend waterpeil langs stilstaand of langzaam stromend water. De 1- tot 2-jarige plant groeit op vegetatiearme, slikkige grond, langs rivieren, meren en vijvers, op drooggevallen bodems van rivieren, langs spaarbekkens, greppels, weilandsloten en kanalen. Verder op iets ruderale grond en langs duinplassen, in kleiputten en moerassen, op opgespoten grond en industrieterreinen. Het areaal omvat alle werelddelen, maar ze ontbreekt in grote delen van Afrika. De soort is plaatselijk vrij algemeen in West-Nederland, het laagveen- en het noordelijke kleigebied, Flevoland en het rivierengebied. Ze wordt nogal eens verward met Moeraszuring, maar bij Goudzuring zijn de vruchtstelen draaddun (tegen over vrij stijf en dik), de rijpe, vruchtdragende bloeipluimen zijn goudkleurig (tegen over bruinachtig) en de tanden van de vruchtkleppen zijn deels langer dan de vruchtkleppen (tegen over hooguit even lang als de vruchtkleppen).
Goudzuring staat, vaak als pionier op open en zonnige, natte en drooggevallen, voedselrijke, zoete of brakke, stikstofrijke bodems, bestaande uit zand, zavel, klei en veen. Ze staat vooral op plekken met een schommelend waterpeil langs stilstaand of langzaam stromend water. De 1- tot 2-jarige plant groeit op vegetatiearme, slikkige grond, langs rivieren, meren en vijvers, op drooggevallen bodems van rivieren, langs spaarbekkens, greppels, weilandsloten en kanalen. Verder op iets ruderale grond en langs duinplassen, in kleiputten en moerassen, op opgespoten grond en industrieterreinen. Het areaal omvat alle werelddelen, maar ze ontbreekt in grote delen van Afrika. De soort is plaatselijk vrij algemeen in West-Nederland, het laagveen- en het noordelijke kleigebied, Flevoland en het rivierengebied. Ze wordt nogal eens verward met Moeraszuring, maar bij Goudzuring zijn de vruchtstelen draaddun (tegen over vrij stijf en dik), de rijpe, vruchtdragende bloeipluimen zijn goudkleurig (tegen over bruinachtig) en de tanden van de vruchtkleppen zijn deels langer dan de vruchtkleppen (tegen over hooguit even lang als de vruchtkleppen).
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juli - september
Hoogte - 0,05-0,50 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken - De stengels staan rechtop. De stelen van de vruchtdragende bloemdekken zijn fijn en dun. De bloempluim heeft tot bovenaan bebladerde takken.
Bladeren - De lijnvormige tot langwerpige bladen zijn zowel naar de voet als naar de top versmald.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloempluim is vrij los vertakt tot kegelvormig met kluwenvormige dicht op elkaar staande schijnkransen. De binnenste bloembladen zijn geelbruin. De tanden zijn eivormig-driehoekig, lang en smal.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchtpluim is goudgeel. De vruchtkleppen hebben fijne, naaldvormig versmalde tanden, die voor een deel langer zijn dan vruchtklep zelf. De knobbels zijn smal eivormig. Het vruchtsteeltje is dun en langer dan de vruchtkleppen. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, open plaatsen (pionier) op natte, drooggevallen, voedselrijke tot zeer voedselrijke (stikstofrijke), zoete of brakke grond (zand, zavel, klei en veen). Vooral op plekken met een schommelend waterpeil. Langs stilstaand of langzaam stromend water.
Groeiplaats - Vegetatiearme slikkige bodems, waterkanten (o.a. rivieren, meren, vijvers, spaarbekkens, greppels, weilandsloten en kanalen), zeeduinen (langs duinplassen), enigszins ruderale plaatsen, afgravingen (kleiputten), moerassen, drooggevallen bodems van rivierlopen en opgespoten grond.
Bloeitijd - juli - september
Hoogte - 0,05-0,50 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken - De stengels staan rechtop. De stelen van de vruchtdragende bloemdekken zijn fijn en dun. De bloempluim heeft tot bovenaan bebladerde takken.
Bladeren - De lijnvormige tot langwerpige bladen zijn zowel naar de voet als naar de top versmald.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloempluim is vrij los vertakt tot kegelvormig met kluwenvormige dicht op elkaar staande schijnkransen. De binnenste bloembladen zijn geelbruin. De tanden zijn eivormig-driehoekig, lang en smal.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchtpluim is goudgeel. De vruchtkleppen hebben fijne, naaldvormig versmalde tanden, die voor een deel langer zijn dan vruchtklep zelf. De knobbels zijn smal eivormig. Het vruchtsteeltje is dun en langer dan de vruchtkleppen. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, open plaatsen (pionier) op natte, drooggevallen, voedselrijke tot zeer voedselrijke (stikstofrijke), zoete of brakke grond (zand, zavel, klei en veen). Vooral op plekken met een schommelend waterpeil. Langs stilstaand of langzaam stromend water.
Groeiplaats - Vegetatiearme slikkige bodems, waterkanten (o.a. rivieren, meren, vijvers, spaarbekkens, greppels, weilandsloten en kanalen), zeeduinen (langs duinplassen), enigszins ruderale plaatsen, afgravingen (kleiputten), moerassen, drooggevallen bodems van rivierlopen en opgespoten grond.
Familie: Polygonaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: pionier op stikstofrijke, natte grond