Bloedzuring

Rumex sanguineus


© Willem Braam

Ecologie & verspreiding
Bloedzuring groeit in de halfschaduw op vochtige tot soms vrij natte, neutrale tot licht kalkhoudende, matig voedselrijke tot voedselrijke, humeuze bodems van leem, zand en klei. Zij staat aan waterkanten en in bossen op plekken waar weinig directe zonbestraling aanwezig is. Zij staat veel langs bospaden in loofbossen. Ook kan de plant aangetroffen worden in bronbossen en op hogere delen van grienden. Hoewel Bloedzuring tegenwoordig alleen als bosplant bekend is, kwam ze vroeger ook voor in akkers. Het areaal van de soort omvat Europa, behalve het noorden, Noord-Afrika en aangrenzend Zuidwest-Azië en is verder ingeburgerd in Noord-Amerika. In Nederland is Bloedzuring vrij algemeen in Zuid-Limburg, het midden en oosten van het land, het rivierengebied en de kalkrijke duinen. Elders in Nederland is zij vrij zeldzaam tot zeldzaam. Bloedzuring en Kluwenzuring worden wel met elkaar verward en kunnen in elkaars nabijheid voorkomen. Voor het onderscheid wordt verwezen naar de kenmerken zoals vermeld in de flora’s. Bloedzuring is kensoort voor het Verbond van Els en Gewone vogelkers.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - juli

Hoogte - 0,60-1,20 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn vrij tenger en meestal groen, maar soms bloedrood.

Bladeren - De langwerpige bladeren worden naar de top smaller. Aan de voet zijn ze afgerond tot iets hartvormig. Meestal zijn ze lichtgroen, maar soms hebben ze paarse nerven.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). Tijdens de bloei is de plant meestal lichtgroen. Pas als de vruchten rijp zijn krijgt de pluim een bruinrode tint. De bloemen zijn tweeslachtig. De pluimtakken zijn alleen onderaan bebladerd (hoogstens tot op 1/3 deel). Eén bloemblad heeft een knobbel, alle drie bloembladen hebben een gave rand.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De pluimtakken zijn nu bruinrood. De bloemsteeltjes zijn meestal langer dan de vruchtkleppen. De langwerpige vruchtkleppen hebben een brede voet en een tongvormig verlengde top. Bij één van de drie vruchtkleppen is de knobbel goed ontwikkeld. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Licht beschaduwde plaatsen op vochtige of soms vrij natte, neutrale tot licht kalkhoudende, matig voedselrijke tot voedselrijke, humeuze grond (leem, kleiig, zavel en beekafzettingen).

Groeiplaats - Bossen (loofbossen, bronbossen, natte bossen, valleibossen, hoge delen van grienden en langs bospaden), houtkanten, kapvlakten, bermen, zeeduinen, ruderale plaatsen en waterkanten.
Familie: Polygonaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: natte bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website