Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - maart - april
Hoogte - 3,00-9,00 m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, tweehuizig
Wortels -
Stengels/takken - Jonge takken en knoppen hebben een korte, niet viltige, witte beharing, die spoedig verdwijnt. Dan worden ze glanzend bruin. Het hout van de jonge takken is glad onder de bast.
Bladeren - De enigszins gekartelde bladeren zijn meestal eirond, maar soms vrij langwerpig en worden 3-10 cm lang. Ze zijn eerst aan beide kanten dicht behaard, later wordt de bovenkant kaal. Verder zijn ze enigszins glanzend, van boven donkergroen en van onderen zacht grijsharig. De bladtop is spits, min of meer gedraaid en iets gootvormig. De steunblaadjes zijn vrij groot, half-hartvormig.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Tweehuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op verschillende planten). De bloemen bloeien voor de bladeren verschijnen. De katjes zijn vrij dik. Eerst zitten ze, maar later zijn ze gesteeld. De mannelijke katjes zijn eivormig en worden tot drie cm. De vrouwelijke katjes zijn sigaarvormig en worden tot zeven cm lang. De schutbladen zijn zwartachtig en bedekt met lange witte haren. Elke bloem heeft één honingklier. Het vruchtbeginsel is viltig behaard.
Vruchten - Een doosvrucht. De katjes zijn 3-7 cm. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige tot halfbeschaduwde, open plaatsen (pionier) op matig voedselrijke, vrij droge tot matig vochtige, lichte grond (zand, leem en löss).
Groeiplaats - Bossen (open plekken in vrij droge, voedselrijke loofbossen), bosranden, heggen, struwelen, kapvlakten, houtwallen, verlaten akkers, waterkanten (o.a. kanaaloevers), opgespoten grond, braakliggende grond, haventerreinen en zeeduinen.
Bloeitijd - maart - april
Hoogte - 3,00-9,00 m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, tweehuizig
Wortels -
Stengels/takken - Jonge takken en knoppen hebben een korte, niet viltige, witte beharing, die spoedig verdwijnt. Dan worden ze glanzend bruin. Het hout van de jonge takken is glad onder de bast.
Bladeren - De enigszins gekartelde bladeren zijn meestal eirond, maar soms vrij langwerpig en worden 3-10 cm lang. Ze zijn eerst aan beide kanten dicht behaard, later wordt de bovenkant kaal. Verder zijn ze enigszins glanzend, van boven donkergroen en van onderen zacht grijsharig. De bladtop is spits, min of meer gedraaid en iets gootvormig. De steunblaadjes zijn vrij groot, half-hartvormig.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Tweehuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op verschillende planten). De bloemen bloeien voor de bladeren verschijnen. De katjes zijn vrij dik. Eerst zitten ze, maar later zijn ze gesteeld. De mannelijke katjes zijn eivormig en worden tot drie cm. De vrouwelijke katjes zijn sigaarvormig en worden tot zeven cm lang. De schutbladen zijn zwartachtig en bedekt met lange witte haren. Elke bloem heeft één honingklier. Het vruchtbeginsel is viltig behaard.
Vruchten - Een doosvrucht. De katjes zijn 3-7 cm. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige tot halfbeschaduwde, open plaatsen (pionier) op matig voedselrijke, vrij droge tot matig vochtige, lichte grond (zand, leem en löss).
Groeiplaats - Bossen (open plekken in vrij droge, voedselrijke loofbossen), bosranden, heggen, struwelen, kapvlakten, houtwallen, verlaten akkers, waterkanten (o.a. kanaaloevers), opgespoten grond, braakliggende grond, haventerreinen en zeeduinen.
Familie: Salicaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: droge, voedselrijke bossen