Ecologie & verspreiding
Veenbloembies (Scheuchzeria palustris) groeit aan de randen van voedselarme slenkjes in hoogveen tussen veenmos. Als gevolg van de achteruitgang van levend hoogveen in ons land is het aantal groeiplaatsen zeer beperkt. Was de soort voor 1950 bekend uit 17 atlasblokken en in 1950 – 1980 uit 5 atlasblokken, na 2000 zijn er nog maar 3 van over (in restanten hoogveen in de provincies Overijssel, Gelderland en Noord-Brabant). In alle gevallen gaat het wel om vanouds bekende groeiplaatsen. De onopvallende geelgroene bloempjes zitten in een ijle tros in een langwerpige stengelomvattende schede. Opvallender zijn de stengels na de bloei met groene tot bruine kantig-boonvormige vruchten. Eens was Scheuchzeria in ons land veel algemener, getuige het veelvuldig voorkomen van de glanzende stengels en wortelstokken in veenlagen (zogenaamd haverstro).
Veenbloembies (Scheuchzeria palustris) groeit aan de randen van voedselarme slenkjes in hoogveen tussen veenmos. Als gevolg van de achteruitgang van levend hoogveen in ons land is het aantal groeiplaatsen zeer beperkt. Was de soort voor 1950 bekend uit 17 atlasblokken en in 1950 – 1980 uit 5 atlasblokken, na 2000 zijn er nog maar 3 van over (in restanten hoogveen in de provincies Overijssel, Gelderland en Noord-Brabant). In alle gevallen gaat het wel om vanouds bekende groeiplaatsen. De onopvallende geelgroene bloempjes zitten in een ijle tros in een langwerpige stengelomvattende schede. Opvallender zijn de stengels na de bloei met groene tot bruine kantig-boonvormige vruchten. Eens was Scheuchzeria in ons land veel algemener, getuige het veelvuldig voorkomen van de glanzende stengels en wortelstokken in veenlagen (zogenaamd haverstro).
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - mei - juli
Hoogte - 0,10-0,60 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - De ondergrondse witte wortelstok is 0,5 cm dik en door knopen verdeeld in 1 tot 4 cm lange leden.Op de meeste knopen van de wortelstok verschijnen geen bloeiende of niet bloeiende spruiten, wel heeft iedere wortelknoop een ongeveer 2 cm lang papierachtig en toegespitst vlies. Worteldiepte tot 20 cm.
Stengels/takken - Vanuit de kruipende wortelstokken groeien zowel bloeistengels als vegetatieve spruiten. De vegetatieve spruiten zijn biesachtig en aanzienlijk groter (tot 0,60 m) dan de stengels waaraan zich bloeiwijzen bevinden (tot 0,20 m).
Bladeren - Apart van de boeiwijzen groeien uit de wortelstokken sterk afgeplatte rozetten van 4 tot 8 biesachtige en naar boven toe ronder wordende gootvormige bladen die een maximale hoogte van 60 cm kunnen bereiken. Deze tegenoverstaande, waaiervormig geplaatste bladen zijn aan de voet schedeachtig verbreed en omvatten elkaar aan de voet met deze verbreding. Aan de basis van deze rozetten bevinden zich nog oude bladresten. De bladen hebben een tongetje van 0,4 cm en aan de top een kleine opening/porie. Deze porie, als de punt van een injectienaald, lijkt het meest zekere kenmerk bij determinatie van vegetatieve planten.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De 3 tot 10 bloemen ziten in een losse, armbloemige tros met grote schutbladen. De onderste bloem is lang gesteeld en de bovenste is kort gesteeld. De bloemen zijn geelgroen, hebben 6 meeldraden en 6 gelijke bloemdekbladen.
Vruchten - Een doosvrucht. De kokervruchten bevatten 1 of 2 zaden. De zaden zitten meestal met 3 bij elkaar. Ze zijn scheef eirond, opgeblazen en ongeveer 4 mm lang. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige plaatsen op natte (natblijvende), voedselarme (niet extreem voedselarme), zure tot meestal zwak zure, kalkarme veengrond. De groeiplaatsen staan vaak onder invloed van iets voedselrijker, toestromend grondwater.
Groeiplaats - Moerassen (slenken in levend hoogveen, tussenveenmoerassen en drijftillen), waterkanten (langs vennen, reeds lang geleden afgesneden meanders en vennen aan de rand van rivier- en beekdalen) en natte heide.
Bloeitijd - mei - juli
Hoogte - 0,10-0,60 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - De ondergrondse witte wortelstok is 0,5 cm dik en door knopen verdeeld in 1 tot 4 cm lange leden.Op de meeste knopen van de wortelstok verschijnen geen bloeiende of niet bloeiende spruiten, wel heeft iedere wortelknoop een ongeveer 2 cm lang papierachtig en toegespitst vlies. Worteldiepte tot 20 cm.
Stengels/takken - Vanuit de kruipende wortelstokken groeien zowel bloeistengels als vegetatieve spruiten. De vegetatieve spruiten zijn biesachtig en aanzienlijk groter (tot 0,60 m) dan de stengels waaraan zich bloeiwijzen bevinden (tot 0,20 m).
Bladeren - Apart van de boeiwijzen groeien uit de wortelstokken sterk afgeplatte rozetten van 4 tot 8 biesachtige en naar boven toe ronder wordende gootvormige bladen die een maximale hoogte van 60 cm kunnen bereiken. Deze tegenoverstaande, waaiervormig geplaatste bladen zijn aan de voet schedeachtig verbreed en omvatten elkaar aan de voet met deze verbreding. Aan de basis van deze rozetten bevinden zich nog oude bladresten. De bladen hebben een tongetje van 0,4 cm en aan de top een kleine opening/porie. Deze porie, als de punt van een injectienaald, lijkt het meest zekere kenmerk bij determinatie van vegetatieve planten.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De 3 tot 10 bloemen ziten in een losse, armbloemige tros met grote schutbladen. De onderste bloem is lang gesteeld en de bovenste is kort gesteeld. De bloemen zijn geelgroen, hebben 6 meeldraden en 6 gelijke bloemdekbladen.
Vruchten - Een doosvrucht. De kokervruchten bevatten 1 of 2 zaden. De zaden zitten meestal met 3 bij elkaar. Ze zijn scheef eirond, opgeblazen en ongeveer 4 mm lang. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige plaatsen op natte (natblijvende), voedselarme (niet extreem voedselarme), zure tot meestal zwak zure, kalkarme veengrond. De groeiplaatsen staan vaak onder invloed van iets voedselrijker, toestromend grondwater.
Groeiplaats - Moerassen (slenken in levend hoogveen, tussenveenmoerassen en drijftillen), waterkanten (langs vennen, reeds lang geleden afgesneden meanders en vennen aan de rand van rivier- en beekdalen) en natte heide.
Familie: Scheuchzeriaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Ernstig bedreigd
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: natte heiden