Ecologie & verspreiding
Heen staat op zonnige, natte en voedselrijke, meestal kalkhoudende grond en in ondiep, zoet tot licht zilt water boven zand-, veen-, zeeklei- en stenige bodems met een organische sliblaag. Ze groeit langs allerlei wateren, in lage delen van zilte graslanden, in verzoetende poelen en slenken op strandvlakten, op zandige oeverwallen en in slikkommen in het zoetwatergetijdengebied, op kwelders en soms in akkers. De plant staat aan de noordwestgrens van het Europese deel van het areaal. De soort is algemeen in het westen en noorden van het land in een ongeveer 50 kilometer brede strook langs de Noordzeekust, is vrij algemeen in het IJsselmeer- en het rivierengebied en is elders zeer zeldzaam. Ze is altijd herkenbaar aan 2 lichte vlekken op de achterzijde van de overgang schede–bladschijf en heeft bovendien geen tongetje. De vondsten in het rivierengebied behoren mogelijk tot een andere soort; Bolboschoenus laticarpus. Ze onderscheid zich van Heen door onder andere de driehoekige nootjes (lensvormig bij Heen). Dit dient echter nader te worden onderzocht. Van binnenlandse vondsten van Heen is het daarom raadzaam herbarium materiaal te verzamelen en op te sturen naar Naturalis.
Heen staat op zonnige, natte en voedselrijke, meestal kalkhoudende grond en in ondiep, zoet tot licht zilt water boven zand-, veen-, zeeklei- en stenige bodems met een organische sliblaag. Ze groeit langs allerlei wateren, in lage delen van zilte graslanden, in verzoetende poelen en slenken op strandvlakten, op zandige oeverwallen en in slikkommen in het zoetwatergetijdengebied, op kwelders en soms in akkers. De plant staat aan de noordwestgrens van het Europese deel van het areaal. De soort is algemeen in het westen en noorden van het land in een ongeveer 50 kilometer brede strook langs de Noordzeekust, is vrij algemeen in het IJsselmeer- en het rivierengebied en is elders zeer zeldzaam. Ze is altijd herkenbaar aan 2 lichte vlekken op de achterzijde van de overgang schede–bladschijf en heeft bovendien geen tongetje. De vondsten in het rivierengebied behoren mogelijk tot een andere soort; Bolboschoenus laticarpus. Ze onderscheid zich van Heen door onder andere de driehoekige nootjes (lensvormig bij Heen). Dit dient echter nader te worden onderzocht. Van binnenlandse vondsten van Heen is het daarom raadzaam herbarium materiaal te verzamelen en op te sturen naar Naturalis.
Determinatie
Determinatiehulp Oeverbies en Heen
Determinatiehulp Oeverbies en Heen
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juni - augustus
Hoogte - 0,15-1,50 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een forse, kruipende wortelstok met harde, vezelige, bruingrijze, bewortelde knollen, die tot enkele cm groot kunnen worden. Worteldiepte tot 20 cm.
Stengels/takken - De forse stengels zijn scherp driekantig en over bijna de hele hoogte bebladerd.
Bladeren - De bladeren zijn vrij vlak, tot 1 cm breed en aan de top driekantig. Naar boven zijn ze ruw op de randen en op de onderkant van de middennerf. Op de overgang van de bladschede naar de bladschijf zie je aan de buitenkant twee lichte vlekken.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloeiwijze is meestal schermvormig of hoofdjesachtig, maar de aar kan ook alleen staan. De roodbruine aren bevatten veel bloemen en zijn 1-2 cm lang, maar soms tot 4 cm. Ze zijn meer dan twee keer zo lang als breed. Aan de voet vind je meestal drie schutbladen, die meestal langer zijn dan de bloeiwijze. De kafjes zijn eirond en aan de top ingesneden, waar de middennerf als een naald van enkele millimeters hoogte uitkomt. Stijlen met twee of drie stempels.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaadjes zijn ongeveer 3 mm lang en glanzend bruin van kleur. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige plaatsen op natte, voedselrijke, meestal kalkhoudende grond en in ondiep, zoet tot licht zilt water met een organische of licht organische, slibrijke, zeer carbonaatrijke bodem (zand, veen, zeeklei en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Waterkanten (langs rivieren, tichelgaten, afwateringskanaaltjes, sloten, vijvers, plassen, kanalen, grachten en basaltglooiingen), water (verlandende sloten), kwelders, grasland ('s winters overstroomde laagten in zilt weiland, langdurig onder water staande delen van weiland en weilandgreppels), zeeduinen (op strandvlakten in poelen en slenken waar zich regenwater en water uit de duinen verzamelt), moerassen (zoetwatergetijdengebied) en soms in akkers.
Bloeitijd - juni - augustus
Hoogte - 0,15-1,50 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een forse, kruipende wortelstok met harde, vezelige, bruingrijze, bewortelde knollen, die tot enkele cm groot kunnen worden. Worteldiepte tot 20 cm.
Stengels/takken - De forse stengels zijn scherp driekantig en over bijna de hele hoogte bebladerd.
Bladeren - De bladeren zijn vrij vlak, tot 1 cm breed en aan de top driekantig. Naar boven zijn ze ruw op de randen en op de onderkant van de middennerf. Op de overgang van de bladschede naar de bladschijf zie je aan de buitenkant twee lichte vlekken.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloeiwijze is meestal schermvormig of hoofdjesachtig, maar de aar kan ook alleen staan. De roodbruine aren bevatten veel bloemen en zijn 1-2 cm lang, maar soms tot 4 cm. Ze zijn meer dan twee keer zo lang als breed. Aan de voet vind je meestal drie schutbladen, die meestal langer zijn dan de bloeiwijze. De kafjes zijn eirond en aan de top ingesneden, waar de middennerf als een naald van enkele millimeters hoogte uitkomt. Stijlen met twee of drie stempels.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaadjes zijn ongeveer 3 mm lang en glanzend bruin van kleur. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).
Bodem - Zonnige plaatsen op natte, voedselrijke, meestal kalkhoudende grond en in ondiep, zoet tot licht zilt water met een organische of licht organische, slibrijke, zeer carbonaatrijke bodem (zand, veen, zeeklei en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Waterkanten (langs rivieren, tichelgaten, afwateringskanaaltjes, sloten, vijvers, plassen, kanalen, grachten en basaltglooiingen), water (verlandende sloten), kwelders, grasland ('s winters overstroomde laagten in zilt weiland, langdurig onder water staande delen van weiland en weilandgreppels), zeeduinen (op strandvlakten in poelen en slenken waar zich regenwater en water uit de duinen verzamelt), moerassen (zoetwatergetijdengebied) en soms in akkers.
Familie: Cyperaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke oevers