Klein glidkruid

Scutellaria minor


© Willem Braam

Ecologie & verspreiding
Klein glidkruid staat op open, zonnige tot half-beschaduwde, stikstofarme, vochtige tot natte, voedselarme, onbemeste, vrij zure, humusrijke zand- en leemgrond, verder op zure klei en op veen. Ze groeit in voedselarme moerassen, in moerassig schraalland en beekdalhooiland, in natte heiden, in natte loofbossen, langs natte bospaadjes, greppels en beekjes en aan waterkanten. Nederland ligt aan de noordwestgrens van het beperkte Atlantische areaal. De soort is zeldzaam in Noord-Brabant en Noord-Limburg en zeer zeldzaam elders in het oosten en midden van het land en op Texel. De plant is door ontwatering en ontginning en daarmee gepaard gaande eutrofiëring sterk achteruit gegaan. Ook het stoppen van kleinschalige ingrepen in het landschap hebben daartoe bijgedragen. Ze is grotendeels verdwenen uit de beekdalhooilanden en natte heiden en ze staat tegenwoordig vooral op open plekken in natte bossen en op open plekken langs vochtige greppels, paadjes en zandwegen. De behaarde nootjes worden door vogels en dieren verspreid.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - oktober

Hoogte - 0,07-0,25 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De iets liggende tot opstijgende stengels zijn aan de voet vertakt.

Bladeren - De bladeren zijn driehoekig-eirond en hebben een afgeronde of hartvormige voet. Verder hebben ze een gave rand of ze hebben aan beide kanten één  tot drie  ondiepe tanden aan de voet. De bladeren heben geen steel of ze zijn heel kort gesteeld.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De 0,6-1 cm grote bloemen zijn van buiten vrijwel wit en van binnen roze. Op de onderlip zie je een honingmerk. Ze hebben een rechte kroonbuis.

Vruchten - Een splitvrucht. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige tot meestal half beschaduwde, vrij open plaatsen op vochtige tot vaak natte, voedselarme, onbemeste, zwak zure, humusrijke grond (zand, leem, zure klei en veen).

Groeiplaats - Grasland (moerassig schraalland en beekdalhooiland), natte heide, bossen (natte bossen, langs natte bospaadjes en bosgreppels en moerasbossen langs beekjes en afgesneden Maasmeanders), moerassen en waterkanten.
Familie: Lamiaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: natte bossen
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website