Ecologie & verspreiding
Blaassilene groeit op zonnige tot licht beschaduwde, vrij droge tot matig vochtige, grazige, kalkhoudende, vaak min of meer omgewerkte bodems, bestaande uit zand, klei, leem en krijt. Ze verdraagt een bodem die verontreinigd is met zware metalen. De overblijvende plant groeit in akkerranden, als pionier in kalkgraslanden, op ruderale plaatsen, in bermen en op dijken en in weilanden op zinkhoudende grond langs de Geul. De soort heeft als cultuurvolger tegenwoordig een areaal dat de gematigde en koele streken van Europa, Azië, Noord-Afrika (Atlasgebergte) omvat en is ingeburgerd in o.a. Noord-Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland. De plant is in Nederland vrij algemeen, het meest in Zuid-Limburg en is elders minder algemeen en vaak niet bestendig. Ook wordt ze wel ingezaaid. Vermoedelijk is ze in Nederland alleen in Zuid-Limburg oorspronkelijk inheems. In de meeste andere gebieden van ons land is ze pas in de laatste één à twee eeuwen verschenen. Deze Silene zou de melkproductie van koeien verbeteren.
Blaassilene groeit op zonnige tot licht beschaduwde, vrij droge tot matig vochtige, grazige, kalkhoudende, vaak min of meer omgewerkte bodems, bestaande uit zand, klei, leem en krijt. Ze verdraagt een bodem die verontreinigd is met zware metalen. De overblijvende plant groeit in akkerranden, als pionier in kalkgraslanden, op ruderale plaatsen, in bermen en op dijken en in weilanden op zinkhoudende grond langs de Geul. De soort heeft als cultuurvolger tegenwoordig een areaal dat de gematigde en koele streken van Europa, Azië, Noord-Afrika (Atlasgebergte) omvat en is ingeburgerd in o.a. Noord-Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland. De plant is in Nederland vrij algemeen, het meest in Zuid-Limburg en is elders minder algemeen en vaak niet bestendig. Ook wordt ze wel ingezaaid. Vermoedelijk is ze in Nederland alleen in Zuid-Limburg oorspronkelijk inheems. In de meeste andere gebieden van ons land is ze pas in de laatste één à twee eeuwen verschenen. Deze Silene zou de melkproductie van koeien verbeteren.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juli - september
Hoogte - 0,30-0,60 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Worteldiepte tot meer dan 10 cm.
Stengels/takken - De blauwgroene, rechtopstaande stengels hebben een iets houtige voet. Meestal zijn ze kaal, maar soms hebben ze een behaarde rand.
Bladeren - De blauwgroene bladeren zijn kaal, wasachtig en eirond tot vrij langwerpig. De onderste zijn gesteeld.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen vormen een pluimachtige bloeiwijze. De kroonbladen zijn wit of zelden roze. Ze zijn tot op de helft ingesneden en 1,6-1,8 cm. De slippen overlappen elkaar niet en komen niet of nauwelijks uit de kelk. De kelk is eivormig, sterk opgeblazen en eerst dicht van boven. De kelk heeft twintig bleekgroene tot roodachtige, voor een deel vertakte en met elkaar verbonden nerven. De kelkslippen zijn driehoekig. De geurende bloemen hebben drie stijlen en kunnen een- of tweeslachtig zijn. De nectar bevindt zich aan de basis van de kelk, zodat insecten zich ver in de buis moeten wringen om de nectar te bereiken. Dit zou bestuiving verzekeren, ware het niet dat hommels geleerd hebben deze lastige weg te omzeilen door aan de basis een gat te bijten.
Vruchten - Een doosvrucht met zes rechtopstaande tanden. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, open (pionier) tot grazige plaatsen op droge tot matig vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, kalkhoudende, vaak min of meer omgewerkte of verstoorde grond (zand, klei of mergel). Ook op zinkhoudende grond.
Groeiplaats - Bermen, zeeduinen (enigszins ruderale duinterreinen), grasland (zinkweiden, voedselarm open hooiland en in pionierstadia van kalkgrasland), iets ruderale plaatsen, afgravingen (steengroeven), langs spoorwegen (spoordijken en spoorwegterreinen), langs holle wegen, braakliggende grond en basaltglooiingen.
Bloeitijd - juli - september
Hoogte - 0,30-0,60 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Worteldiepte tot meer dan 10 cm.
Stengels/takken - De blauwgroene, rechtopstaande stengels hebben een iets houtige voet. Meestal zijn ze kaal, maar soms hebben ze een behaarde rand.
Bladeren - De blauwgroene bladeren zijn kaal, wasachtig en eirond tot vrij langwerpig. De onderste zijn gesteeld.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen vormen een pluimachtige bloeiwijze. De kroonbladen zijn wit of zelden roze. Ze zijn tot op de helft ingesneden en 1,6-1,8 cm. De slippen overlappen elkaar niet en komen niet of nauwelijks uit de kelk. De kelk is eivormig, sterk opgeblazen en eerst dicht van boven. De kelk heeft twintig bleekgroene tot roodachtige, voor een deel vertakte en met elkaar verbonden nerven. De kelkslippen zijn driehoekig. De geurende bloemen hebben drie stijlen en kunnen een- of tweeslachtig zijn. De nectar bevindt zich aan de basis van de kelk, zodat insecten zich ver in de buis moeten wringen om de nectar te bereiken. Dit zou bestuiving verzekeren, ware het niet dat hommels geleerd hebben deze lastige weg te omzeilen door aan de basis een gat te bijten.
Vruchten - Een doosvrucht met zes rechtopstaande tanden. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, open (pionier) tot grazige plaatsen op droge tot matig vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, kalkhoudende, vaak min of meer omgewerkte of verstoorde grond (zand, klei of mergel). Ook op zinkhoudende grond.
Groeiplaats - Bermen, zeeduinen (enigszins ruderale duinterreinen), grasland (zinkweiden, voedselarm open hooiland en in pionierstadia van kalkgrasland), iets ruderale plaatsen, afgravingen (steengroeven), langs spoorwegen (spoordijken en spoorwegterreinen), langs holle wegen, braakliggende grond en basaltglooiingen.
Familie: Caryophyllaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: kalkgraslanden