Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juni - herfst
Hoogte - 0,30-0,60 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Worteldiepte: 50 cm tot 1 meter.
Stengels/takken - De kantige stengels zijn vrij sterk vertakt en niet of alleen in de bloeiwijze behaard.
Bladeren - De langwerpig-eironde bladeren zijn van boven glanzend, vrij donkergroen en aan de rand vaak wat gekroesd. Ze hebben lang-driehoekige tanden (meestal forsere stekels dan Gewone melkdistel) en zijn niet gedeeld of gespleten tot gedeeld en met afgeronde, aangedrukte oortjes aan de voet.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De 1-2½ cm grote, gele bloemhoofdjes vormen samen losse pluimen. De buitenste lintbloemen zijn van onderen vaak iets rood aangelopen. Het omwindsel is meestal kaal, maar soms zwak beklierd.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De minder dan 3 mm grote zaden zijn strobruin en vrij sterk afgeplat. Ze hebben vleugelrandjes. De hoogteribben zijn smal. Er zijn geen dwarsricheltjes, maar hele kleine, terugwijzende knobbeltjes. De tandjes van het vruchtpluis zijn teruggericht. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, open plaatsen op vochtige, voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende, vaak omgewerkte grond.
Groeiplaats - Akkers (hakvruchtakkers), moestuinen, bermen (open plekken), braakliggende grond, ruderale plaatsen, tegen muren, bouwterreinen, industrieterreinen, plantsoenen, heggen, zeeduinen en tussen straatstenen.
Bloeitijd - juni - herfst
Hoogte - 0,30-0,60 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Worteldiepte: 50 cm tot 1 meter.
Stengels/takken - De kantige stengels zijn vrij sterk vertakt en niet of alleen in de bloeiwijze behaard.
Bladeren - De langwerpig-eironde bladeren zijn van boven glanzend, vrij donkergroen en aan de rand vaak wat gekroesd. Ze hebben lang-driehoekige tanden (meestal forsere stekels dan Gewone melkdistel) en zijn niet gedeeld of gespleten tot gedeeld en met afgeronde, aangedrukte oortjes aan de voet.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De 1-2½ cm grote, gele bloemhoofdjes vormen samen losse pluimen. De buitenste lintbloemen zijn van onderen vaak iets rood aangelopen. Het omwindsel is meestal kaal, maar soms zwak beklierd.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De minder dan 3 mm grote zaden zijn strobruin en vrij sterk afgeplat. Ze hebben vleugelrandjes. De hoogteribben zijn smal. Er zijn geen dwarsricheltjes, maar hele kleine, terugwijzende knobbeltjes. De tandjes van het vruchtpluis zijn teruggericht. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, open plaatsen op vochtige, voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende, vaak omgewerkte grond.
Groeiplaats - Akkers (hakvruchtakkers), moestuinen, bermen (open plekken), braakliggende grond, ruderale plaatsen, tegen muren, bouwterreinen, industrieterreinen, plantsoenen, heggen, zeeduinen en tussen straatstenen.
Familie: Asteraceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke akkers