Ecologie & verspreiding
Mosbloempje is een van de kleinste plantjes van de Nederlandse flora, één tot vijf centimeter hoog. De soort groeit vooral op en langs paden op voedselarme bodem, o.a. op begraafplaatsen. Vindplaatsen liggen vooral langs de kust en in het Waddengebied (veel waarnemingen van Texel) en verspreid in een brede strook in zuidelijk Utrecht en de Veluwe. Uit grote delen in het noord- en zuidoosten van het land zijn nauwelijks waarnemingen bekend. Na 1980 is de soort fors toegenomen. Plaatselijk is de soort algemeen. Zo kleuren de voegen tussen de klinkers op de Harderdijk langs het Veluwemeer plaatselijk rood door grote plakkaten die echter nauwelijks boven de klinkers uitsteken.
Mosbloempje is een van de kleinste plantjes van de Nederlandse flora, één tot vijf centimeter hoog. De soort groeit vooral op en langs paden op voedselarme bodem, o.a. op begraafplaatsen. Vindplaatsen liggen vooral langs de kust en in het Waddengebied (veel waarnemingen van Texel) en verspreid in een brede strook in zuidelijk Utrecht en de Veluwe. Uit grote delen in het noord- en zuidoosten van het land zijn nauwelijks waarnemingen bekend. Na 1980 is de soort fors toegenomen. Plaatselijk is de soort algemeen. Zo kleuren de voegen tussen de klinkers op de Harderdijk langs het Veluwemeer plaatselijk rood door grote plakkaten die echter nauwelijks boven de klinkers uitsteken.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - april - september
Hoogte - 0,01-0,05 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken - De dunne stengels liggen op de grond, maar zijn aan het eind opstijgend. Meestal zijn ze vertakt, vierkantig en vaak sterk rood gekleurd.
Bladeren - De schubachtige blaadjes zijn eirond. Ze groeien kruisgewijs in paren. Elk blad is aan de voet met het tegenoverstaande blad vergroeid. De bladparen staan meestal dicht opeen en sluiten als dakpannen op elkaar aan.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De zittende, 1 tot 3 mm grote, rozewitte bloempjes groeien in kleine groepjes in de bladoksels. Ze hebben 3 rondachtige kelkbladen, 3 veel smallere kroonbladen, 3 meeldraden en 3 vruchtbeginsels.
Vruchten - Een doosvrucht. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige tot vaak licht beschaduwde, open plaatsen (pionier) op vochtige tot natte, 's zomers sterk uitdrogende, matig voedselarme, humeuze, meestal wat verdichte grond (zand, leem, zavel, klei en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Wegranden (langs en op licht beschaduwde voetpaden), bossen (weinig betreden bospaden bij buitenplaatsen en in parkbossen), karrensporen, tuinen, zeeduinen, begraafplaatsen en afgravingen (zandgroeven).
Bloeitijd - april - september
Hoogte - 0,01-0,05 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken - De dunne stengels liggen op de grond, maar zijn aan het eind opstijgend. Meestal zijn ze vertakt, vierkantig en vaak sterk rood gekleurd.
Bladeren - De schubachtige blaadjes zijn eirond. Ze groeien kruisgewijs in paren. Elk blad is aan de voet met het tegenoverstaande blad vergroeid. De bladparen staan meestal dicht opeen en sluiten als dakpannen op elkaar aan.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De zittende, 1 tot 3 mm grote, rozewitte bloempjes groeien in kleine groepjes in de bladoksels. Ze hebben 3 rondachtige kelkbladen, 3 veel smallere kroonbladen, 3 meeldraden en 3 vruchtbeginsels.
Vruchten - Een doosvrucht. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige tot vaak licht beschaduwde, open plaatsen (pionier) op vochtige tot natte, 's zomers sterk uitdrogende, matig voedselarme, humeuze, meestal wat verdichte grond (zand, leem, zavel, klei en stenige plaatsen).
Groeiplaats - Wegranden (langs en op licht beschaduwde voetpaden), bossen (weinig betreden bospaden bij buitenplaatsen en in parkbossen), karrensporen, tuinen, zeeduinen, begraafplaatsen en afgravingen (zandgroeven).
Familie: Crassulaceae
Groep: S
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: pionier op matig voedselarme, vochtige grond