Rode klaver

Trifolium pratense


© Hanneke Waller

Ecologie & verspreiding
Rode klaver staat op zonnige en warme, open tot grazige, matig droge tot vochtige, basen- en voedselarme, matig bemeste, zwak zure tot basische grond bestaande uit zand (mits niet stuivend), leem, zavel, veen, klei en löss en ook op steenachtige plaatsen. Ze is vaak een pionier op niet te voedselrijke grond en is een indicator voor ontkalking, betreding en beweiding. De bij ons zeer algemene plant groeit in binnenduingraslanden en vochtige, niet te zwaar bemeste graslanden, in boszomen en op heiden, in bermen en op, al dan niet braakliggende akkers. Ook op dijken en zandduintjes, in kiezel- en leemgroeven, op stort- en spoorwegterreinen en verder op opgespoten zand. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het verspreidingsgebied. Het is een uitstekend voedergewas en goede groenbemester en is verder een belangrijke honingleverancier. Er kan een lekkere wijn van gemaakt worden en vroeger werd er ook brood gebakken van de gedroogde bloemen.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - herfst

Hoogte - 0,15-0,50(-0,80) m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Worteldiepte tot meer dan 1 meter.

Stengels/takken - De behaarde stengels groeien vanuit de oksels van de rozetbladeren. Meestal zijn ze boogvormig opstijgend. Bij forse exemplaren staan ze in een kring. Vaak worden er pollen gevormd.

Bladeren - De onderste bladeren zijn lang gesteeld. De bovenste zijn bijna zittend. De deelblaadjes zijn eivormig tot langwerpig en hebben vaak elk een V-vormige vlek. De steunblaadjes zijn breed, meestal eirond, generfd en voor meer dan de helft met de bladsteel vergroeid. Het vrije deel is driehoekig en vrij plotseling toegespitst.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloeiwijzen zijn dichtbloemig, bolvormig tot eivormig en meestal aan de voet omhuld door de schutblaadjes van de bovenste 2 bladeren van een stengel of zijtak. Soms steken de bloeiwijzen op een korte steel boven de bladeren uit of zitten ze met 2 bij elkaar. De bovenste bloemen staan rechtop. Ze zijn 1,2 tot 1½ cm groot en paarsrood, soms vleeskleurig of wit. De kelk heeft 10 nerven. De kelkbuis is aangedrukt behaard.

Vruchten - Een doosvrucht. De peulen zijn eivormig met een verbrede top. De zaden zijn kortlevend (1-5 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige plaatsen op matig droge tot vrij natte, matig voedselarme tot voedselrijke, matig bemeste, zwak zure tot basische grond (zand, leem, zavel, veen, klei en löss).

Groeiplaats - Bermen, grasland (vochtig, bemest grasland), afgravingen (leemgroeven), stortterreinen, braakliggende akkers, zeeduinen (binnenduingrasland) en dijken.
Familie: Fabaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: vochtige, bemeste graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website