Ecologie & verspreiding
Moeraszoutgras groeit op zonnige plaatsen op vochtige tot natte, matig voedselarme tot matig voedselrijke, weinig of niet bemeste tot vrij sterk bemeste, al of niet kalkhoudende, al of niet brakke bodems van veen, klei, leem, zavel en zand. Ze staat in drassige (zilte)hooilanden en jong trilveen, in natte, niet te zure duinvalleien, beekdal- en heidemoerasjes en slenken in bronveen. Verder in kanaalbermen, langs slootkanten, kreken en op beweide, uitgetrapte oevers, op vroongronden en op open plekjes in van de zee afgesnoerde strandvlakten, op bedijkte schorren en kwelders en langs drinkpoelen en paden. Het areaal omvat de gematigde en koudere streken op het noordelijk halfrond, zuidelijk Zuid-Amerika en Nieuw-Zeeland. In Nederland is de kale soort algemeen in het westen en noorden van het land en elders zeldzaam tot zeer zeldzaam en is matig afgenomen door ontwatering, intensieve beweiding en ontginning. De plant verspreidt bij kneuzing een zure lucht en valt hierdoor vaak eerder op dan door oogwaarneming.
Moeraszoutgras groeit op zonnige plaatsen op vochtige tot natte, matig voedselarme tot matig voedselrijke, weinig of niet bemeste tot vrij sterk bemeste, al of niet kalkhoudende, al of niet brakke bodems van veen, klei, leem, zavel en zand. Ze staat in drassige (zilte)hooilanden en jong trilveen, in natte, niet te zure duinvalleien, beekdal- en heidemoerasjes en slenken in bronveen. Verder in kanaalbermen, langs slootkanten, kreken en op beweide, uitgetrapte oevers, op vroongronden en op open plekjes in van de zee afgesnoerde strandvlakten, op bedijkte schorren en kwelders en langs drinkpoelen en paden. Het areaal omvat de gematigde en koudere streken op het noordelijk halfrond, zuidelijk Zuid-Amerika en Nieuw-Zeeland. In Nederland is de kale soort algemeen in het westen en noorden van het land en elders zeldzaam tot zeer zeldzaam en is matig afgenomen door ontwatering, intensieve beweiding en ontginning. De plant verspreidt bij kneuzing een zure lucht en valt hierdoor vaak eerder op dan door oogwaarneming.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - mei - september
Hoogte - 0,15-0,60 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Met uitlopers. Worteldiepte tot 20 cm.
Stengels/takken - De voet van de stengels en de bladbundels staat meestal verticaal en niet scheef.
Bladeren - De grasachtige bladeren zijn diep gegroefd, 2 mm breed, hebben een kort, 2-toppig tongetje, vormen een wortelrozet en staan in 2 rijen.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen vormen samen losbloemige aren zonder schutbladen. De tros is na de bloei verlengd. De bloemen zijn 2 tot 3 mm lang. Er is geen bloemdek. Elke bloem heeft 3 stempels en 6 meeldraden.
Vruchten - Een splitvrucht. De vruchten zijn lijnvormig, 0,6 tot 1 cm lang en 1 tot 1½ mm breed. Verder zijn ze knotsvormig en na het opengaan smal pijlvormig. Ze bevatten 3 deelvruchtjes. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, meestal enigszins verstoorde plaatsen op natte, matig voedselrijke tot voedselrijke, weinig of niet bemeste tot vrij sterk bemeste, al of niet kalkhoudende grond. Ook op brakke grond (veen, klei, leem, zavel en zand).
Groeiplaats - Grasland (zilt grasland en grasland), bermen, waterkanten (langs kreken, kanalen, sloten, greppels en beweide uitgetrapte oevers), moerassen (jong trilveen, veenmoerassen, beekdalmoerassen en en slenken in bronveen), zeeduinen (langs drinkpoelen in laag duingrasland, in duinvalleien op open plekjes, langs paden en door duinen omsloten en zelden door de zee bereikte strandvlakten), hoge schorren (kwelders), recent bedijkte kwelders en heide (heidemoerasjes).
Bloeitijd - mei - september
Hoogte - 0,15-0,60 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Met uitlopers. Worteldiepte tot 20 cm.
Stengels/takken - De voet van de stengels en de bladbundels staat meestal verticaal en niet scheef.
Bladeren - De grasachtige bladeren zijn diep gegroefd, 2 mm breed, hebben een kort, 2-toppig tongetje, vormen een wortelrozet en staan in 2 rijen.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen vormen samen losbloemige aren zonder schutbladen. De tros is na de bloei verlengd. De bloemen zijn 2 tot 3 mm lang. Er is geen bloemdek. Elke bloem heeft 3 stempels en 6 meeldraden.
Vruchten - Een splitvrucht. De vruchten zijn lijnvormig, 0,6 tot 1 cm lang en 1 tot 1½ mm breed. Verder zijn ze knotsvormig en na het opengaan smal pijlvormig. Ze bevatten 3 deelvruchtjes. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, meestal enigszins verstoorde plaatsen op natte, matig voedselrijke tot voedselrijke, weinig of niet bemeste tot vrij sterk bemeste, al of niet kalkhoudende grond. Ook op brakke grond (veen, klei, leem, zavel en zand).
Groeiplaats - Grasland (zilt grasland en grasland), bermen, waterkanten (langs kreken, kanalen, sloten, greppels en beweide uitgetrapte oevers), moerassen (jong trilveen, veenmoerassen, beekdalmoerassen en en slenken in bronveen), zeeduinen (langs drinkpoelen in laag duingrasland, in duinvalleien op open plekjes, langs paden en door duinen omsloten en zelden door de zee bereikte strandvlakten), hoge schorren (kwelders), recent bedijkte kwelders en heide (heidemoerasjes).
Familie: Juncaginaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: storingsmilieus