Kleine lisdodde

Typha angustifolia


© Adrie van Heerden

Ecologie & verspreiding
Kleine lisdodde staat op zonnige plaatse, in en langs ondiep, stilstaand of langzaam stromend, matig voedselarm tot voedselrijk, zwak zuur tot licht kalkhoudend, stikstofrijk, zoet tot zwak brak water met een vaak organische tot venige bodem en ze verdraagt golfslag goed. De overblijvende plant groeit in en langs kanalen, brede sloten en petgaten, in en langs duinplassen, in moerasvaren- en jong veenmosrietland, in kleine, ondiepe plassen met drijftillen en in oude rivierlopen, in het zoetwatergetijdengebied en in grind- en kleigroeven, zelden in moerasbossen. De soort hoort thuis in de gematigde streken van het Noordelijk-Halfrond en Nederland valt geheel binnen het Europese deel daarvan. Ze is algemeen in Nederland maar komt wat minder voor in Zeeland en in Zuid-Limburg. Bestuiving en zaadverspreiding geschieden door de wind. Vroeger werd het taxon gebruikt als bindmiddel, als dakbedekking, met het vruchtpluis werden kussens gestopt en de bloeikolven werden aangewend om vuur smeulend te houden.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juni - augustus

Hoogte - 1,00-3,00 m.

Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig

Wortels - Wortelstokken.

Stengels/takken - De stengelvoet is knolvormig verdikt. De bloeistengels zijn ongeveer 2/3 keer zo Iang als de bladeren. Kleine lisdodde vormt pollen.

Bladeren - De dofgroene tot blauwgrijze bladeren zijn overwegend laag ingeplant. Ze zijn lijnvormig, plat en 0,3 tot 1 cm breed. De bladschede is bij de hals gesloten.

Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De vrouwelijke bloemen groeien in de oksels van kleine schutbladen. De vrouwelijke aar is bij rijpheid geelachtig tot groenachtig bruin en 1-2 cm breed. De vrouwelijke aar is van de mannelijke aar gescheiden door een tussenruimte van 3-8 cm. De stempel is lijnvormig.

Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. Eenzaadlobbig (kiemend met één kiemblaadje).

Bodem - Zonnige plaatsen in en langs ondiep, matig voedselarm tot voedselrijk, stilstaand of langzaam stromend, zwak zuur tot licht kalkhoudend, zoet, zelden zwak brak water met een vaak organische tot venige bodem.

Groeiplaats - Waterkanten en water (kanalen, brede sloten en petgaten), zeeduinen (langs duinplassen), moerassen (moerasvarenrietland, jong veenmosrietland, kleine, ondiepe plassen met veel drijftillen en oude rivierlopen) en zelden in bossen (moerasbossen).
Familie: Typhaceae
Groep: eenzaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke oevers
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website