Ecologie & verspreiding
Beekpunge staat op open, zonnige tot licht beschaduwde, natte, matig voedselrijke tot voedselrijke, zwak basische en stikstofrijke, vaak kalkhoudende grond of in (zeer) ondiep, vaak stromend water. Ze staat op allerlei grondsoorten en is gevoelig voor hogere zoutconcentraties. Te zure en/of te voedselarme standplaatsen worden gemeden, ze is niet erg gevoelig voor waterverontreiniging, maar niet bestand tegen hoogopschietende vegetaties. Ze groeit langs beken, sloten, greppels en plassen (ook in het water daarvan), op kwelplekken, in kleiafgravingen en kalkgroeven. Verder in oude rivierlopen, zeeduinen en in opengetrapte of gereden weilanden, op braakliggende, natte grond en in moerasbossen, bronbossen en op strandjes van bosbeken, langs dijken, op kiezel- en zandbanken. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het areaal. De soort is vrij algemeen, maar weinig of niet in voedselarme zandstreken, in zeeklei- en braakwatergebieden en op de Wadden. De bladeren werden en worden wel gegeten als salade. Ook werden ze destijds medisch aangewend tegen scheurbuik en opgeblazenheid.
Beekpunge staat op open, zonnige tot licht beschaduwde, natte, matig voedselrijke tot voedselrijke, zwak basische en stikstofrijke, vaak kalkhoudende grond of in (zeer) ondiep, vaak stromend water. Ze staat op allerlei grondsoorten en is gevoelig voor hogere zoutconcentraties. Te zure en/of te voedselarme standplaatsen worden gemeden, ze is niet erg gevoelig voor waterverontreiniging, maar niet bestand tegen hoogopschietende vegetaties. Ze groeit langs beken, sloten, greppels en plassen (ook in het water daarvan), op kwelplekken, in kleiafgravingen en kalkgroeven. Verder in oude rivierlopen, zeeduinen en in opengetrapte of gereden weilanden, op braakliggende, natte grond en in moerasbossen, bronbossen en op strandjes van bosbeken, langs dijken, op kiezel- en zandbanken. Nederland valt geheel binnen het Europese deel van het areaal. De soort is vrij algemeen, maar weinig of niet in voedselarme zandstreken, in zeeklei- en braakwatergebieden en op de Wadden. De bladeren werden en worden wel gegeten als salade. Ook werden ze destijds medisch aangewend tegen scheurbuik en opgeblazenheid.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - mei - september
Hoogte - 0,15-0,60 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken - De dikke, vlezige, onbehaarde, kruipende en wortelende, hogerop min of meer opgerichte stengels zijn rolrond en bleekgroen of dikwijls roodachtig. Afgebroken stengelstukken kunnen wortelschieten en zo nieuwe planten vormen.
Bladeren - De glanzend donkergroene, kort gesteelde, 1-4 cm lange bladen zijn eirond tot langwerpig, stomp en gekarteld-gezaagd (onregelmatig stomp gezaagd) tot bijna gaafrandig en met een afgeronde top en voet.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De 5-8 mm grote bloemen groeien in tegenoverstaande, lang gesteelde trossen in de bladoksels van de bovenste bladen en hebben een donker hemelsblauwe kroon (zelden roze).
Vruchten - Een doosvrucht. De kale vrucht is bijna bolvormig, nauwelijks ingesneden en ongeveer even lang tot iets langer dan de vrij spitse kelkslippen. Haar steel maakt een wijde, vaak bijna rechte hoek met de as van de tros. De vrucht gaat onder vochtige omstandigheden open, waarna de zaden door waterdruppels worden verspreid. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, soms licht beschaduwde, open plaatsen op natte, matig voedselrijke tot voedselrijke, vaak kalkhoudende grond of in (zeer) ondiep, vaak stromend water. Vrij sterk zoutmijdend. (allerlei grondsoorten zoals humeus zand, leem, zavel, klei, veen en mergel).
Groeiplaats - Waterkanten (langs beken, sloten, greppels en plassen ook in het water), kwelplekken, afgravingen (kleiafgravingen in uiterwaarden en kalkgroeven), oude rivierlopen, zeeduinen, grasland (opengetrapt of stukgereden weiland), braakliggende, natte grond en in bossen (moerasbossen, bronbossen en op strandjes van bosbeken).
Bloeitijd - mei - september
Hoogte - 0,15-0,60 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken - De dikke, vlezige, onbehaarde, kruipende en wortelende, hogerop min of meer opgerichte stengels zijn rolrond en bleekgroen of dikwijls roodachtig. Afgebroken stengelstukken kunnen wortelschieten en zo nieuwe planten vormen.
Bladeren - De glanzend donkergroene, kort gesteelde, 1-4 cm lange bladen zijn eirond tot langwerpig, stomp en gekarteld-gezaagd (onregelmatig stomp gezaagd) tot bijna gaafrandig en met een afgeronde top en voet.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De 5-8 mm grote bloemen groeien in tegenoverstaande, lang gesteelde trossen in de bladoksels van de bovenste bladen en hebben een donker hemelsblauwe kroon (zelden roze).
Vruchten - Een doosvrucht. De kale vrucht is bijna bolvormig, nauwelijks ingesneden en ongeveer even lang tot iets langer dan de vrij spitse kelkslippen. Haar steel maakt een wijde, vaak bijna rechte hoek met de as van de tros. De vrucht gaat onder vochtige omstandigheden open, waarna de zaden door waterdruppels worden verspreid. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, soms licht beschaduwde, open plaatsen op natte, matig voedselrijke tot voedselrijke, vaak kalkhoudende grond of in (zeer) ondiep, vaak stromend water. Vrij sterk zoutmijdend. (allerlei grondsoorten zoals humeus zand, leem, zavel, klei, veen en mergel).
Groeiplaats - Waterkanten (langs beken, sloten, greppels en plassen ook in het water), kwelplekken, afgravingen (kleiafgravingen in uiterwaarden en kalkgroeven), oude rivierlopen, zeeduinen, grasland (opengetrapt of stukgereden weiland), braakliggende, natte grond en in bossen (moerasbossen, bronbossen en op strandjes van bosbeken).
Familie: Plantaginaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke oevers