Ecologie & verspreiding
Kleine maagdenpalm is een overjarige dwergstruik van matig beschaduwde standplaatsen op vochthoudende, maar niet natte, humeuze en ‘gerijpte’, min of meer voedselrijke grond met een goede strooiselvertering. Zij groeit in bossen, houtwallen, hakhout, struwelen, onder heggen, op hellingen, rotsachtige grond, langs holle wegen en spoorwegen. De vermoedelijke natuurlijke groeiplaatsen liggen in Nederland in Zuid-Limburg, de omgeving van Nijmegen en Winterswijk, en Oost-Twente op leem, löss en krijtverweringsgrond. Als altijdgroene sierplant is zij al voor de zestiende eeuw ingevoerd, verwilderd en ingeburgerd op buitenplaatsen, begraafplaatsen en dergelijke. Verwildering van de stinzenplant kan ook op voedselarme grond plaatsvinden. Tegenwoordig is Kleine maagdenpalm in Nederland vrij algemeen in Zuid-Limburg en de hogere zandgronden, en zeldzaam in de kalkrijke duinen. Elders in Nederland is zij zeer zeldzaam. Buiten Zuid-Limburg en het zuidoostelijk grensgebied is zij merendeels verwilderd. Kleine maagdenpalm is kensoort voor het Eiken-Haagbeukenbos. Zij is in de handel als tuinplant verkrijgbaar.
Kleine maagdenpalm is een overjarige dwergstruik van matig beschaduwde standplaatsen op vochthoudende, maar niet natte, humeuze en ‘gerijpte’, min of meer voedselrijke grond met een goede strooiselvertering. Zij groeit in bossen, houtwallen, hakhout, struwelen, onder heggen, op hellingen, rotsachtige grond, langs holle wegen en spoorwegen. De vermoedelijke natuurlijke groeiplaatsen liggen in Nederland in Zuid-Limburg, de omgeving van Nijmegen en Winterswijk, en Oost-Twente op leem, löss en krijtverweringsgrond. Als altijdgroene sierplant is zij al voor de zestiende eeuw ingevoerd, verwilderd en ingeburgerd op buitenplaatsen, begraafplaatsen en dergelijke. Verwildering van de stinzenplant kan ook op voedselarme grond plaatsvinden. Tegenwoordig is Kleine maagdenpalm in Nederland vrij algemeen in Zuid-Limburg en de hogere zandgronden, en zeldzaam in de kalkrijke duinen. Elders in Nederland is zij zeer zeldzaam. Buiten Zuid-Limburg en het zuidoostelijk grensgebied is zij merendeels verwilderd. Kleine maagdenpalm is kensoort voor het Eiken-Haagbeukenbos. Zij is in de handel als tuinplant verkrijgbaar.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - april - mei
Hoogte - 0,15-0,30 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Op de knopen wortelend.
Stengels/takken - De lange stengels kruipen over de grond. De bloeiende takken staan vrij rechtop. Grote groepen vormend.
Bladeren - De wintergroene bladeren staan tegenover elkaar. Ze zijn kaal, kort gesteeld, leerachtig, elliptisch tot langwerpig, vrij spits en met een kale rand.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen groeien op 1-2 cm lange stelen in de bladoksels. Eén bloem per bladpaar. De kroon is vijftallig, lichtblauw en 2-3 cm. De bloemen zijn trompetvormig. De kelk is diep gespleten. Het vruchtbeginsel is bovenstandig. De stijl is aan de top verbreed. Korte, kromme meeldraden.
Vruchten - Een doosvrucht. De tot 2½ cm lange, langwerpig-buisvormige kokervruchten bevatten twee of drie zaden, maar in onze omgeving wordt maar zelden zaad gevormd. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Halfbeschaduwde tot beschaduwde plaatsen op vrij droge tot vochtige, matig voedselrijke, humeuze, zwak zure tot kalkhoudende grond (leem en lemig zand) met een goed verterende strooisellaag.
Groeiplaats - Bossen (loofbossen en bij buitenplaatsen), houtwallen, hakhout, heggen, struwelen, langs holle wegen, hellingen, rotsachtige bodems en langs spoorwegen (spoorbermen).
Bloeitijd - april - mei
Hoogte - 0,15-0,30 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Op de knopen wortelend.
Stengels/takken - De lange stengels kruipen over de grond. De bloeiende takken staan vrij rechtop. Grote groepen vormend.
Bladeren - De wintergroene bladeren staan tegenover elkaar. Ze zijn kaal, kort gesteeld, leerachtig, elliptisch tot langwerpig, vrij spits en met een kale rand.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen groeien op 1-2 cm lange stelen in de bladoksels. Eén bloem per bladpaar. De kroon is vijftallig, lichtblauw en 2-3 cm. De bloemen zijn trompetvormig. De kelk is diep gespleten. Het vruchtbeginsel is bovenstandig. De stijl is aan de top verbreed. Korte, kromme meeldraden.
Vruchten - Een doosvrucht. De tot 2½ cm lange, langwerpig-buisvormige kokervruchten bevatten twee of drie zaden, maar in onze omgeving wordt maar zelden zaad gevormd. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Halfbeschaduwde tot beschaduwde plaatsen op vrij droge tot vochtige, matig voedselrijke, humeuze, zwak zure tot kalkhoudende grond (leem en lemig zand) met een goed verterende strooisellaag.
Groeiplaats - Bossen (loofbossen en bij buitenplaatsen), houtwallen, hakhout, heggen, struwelen, langs holle wegen, hellingen, rotsachtige bodems en langs spoorwegen (spoorbermen).
Familie: Apocynaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: droge, voedselrijke bossen