Ecologie & verspreiding
Bergvrouwenmantel staat op grazige standplaatsen die vochtig tot vrij nat kunnen zijn, aan slootkanten, in bermen en bemest grasland. Deze toch al niet veel voorkomende plant is op een enkele plaats in Drenthe en langs de grote rivieren te vinden. Alchemilla monticola is van oorsprong inheems en de laatste decennia sterk achteruitgegaan. Zo werden in 2009 in de Flevopolder geen exemplaren meer beschreven. In 2013 was er in het Reestdal verwarring met de Spitslobbige vrouwenmantel. Alchemilla is voor determinatie een lastig geslacht omdat talrijke apomictische ondersoorten gevormd kunnen worden. Verwilderde tuinplanten zijn meestal afkomstig van Fraaie vrouwenmantel.
Bergvrouwenmantel staat op grazige standplaatsen die vochtig tot vrij nat kunnen zijn, aan slootkanten, in bermen en bemest grasland. Deze toch al niet veel voorkomende plant is op een enkele plaats in Drenthe en langs de grote rivieren te vinden. Alchemilla monticola is van oorsprong inheems en de laatste decennia sterk achteruitgegaan. Zo werden in 2009 in de Flevopolder geen exemplaren meer beschreven. In 2013 was er in het Reestdal verwarring met de Spitslobbige vrouwenmantel. Alchemilla is voor determinatie een lastig geslacht omdat talrijke apomictische ondersoorten gevormd kunnen worden. Verwilderde tuinplanten zijn meestal afkomstig van Fraaie vrouwenmantel.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - mei - herfst
Hoogte - 0,08-0,30 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een houtige, voor een deel boven de grond kruipende wortelstok.
Stengels/takken - Polvormend. De stengel is meestal tot aan de bloemstelen behaard (de bloemstelen vaak aan de voet vaak met enkele haren).
Bladeren - De in omtrek ronde bladen zijn tot op ongeveer 1/3 ingesneden met 9-11 afgeronde, scherp getande lobben, die aan beide kanten dicht behaard zijn. De uitsparing aan de voet van de bladen is gesloten. De stengelbladen zijn meestal duidelijk gelobd. Volgroeide bladstelen van de wortelbladen met recht afstaande haren (bladen van jonge stelen met schuin omhooggerichte haren). De steunblaadjes van de wortelbladen zijn vaak roze tot rood aangelopen en verdrogen niet snel.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De groengele, 2-3 mm grote bloemen groeien in gedrogen, dichte, bebladerde bloeiwijzen (bijschermen). Elke bloem heeft geen kroonbladen, maar wel vier kelkbladen, vier bijkelkbladeren, vier meeldraden waarvan de helmknoppen niet openspringen en één onderstandige stamper. De bloemstelen zijn kaal. De kelkbladen zijn korter tot iets langer dan de kelkbuis en na de bloei schuin omhoog gericht. De bijkelkbladen zijn veel kleiner dan de kelkbladen. De kelkbuis is dicht behaard of bij sommige planten helemaal kaal.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op grazige, vochtige tot vrij natte, matig voedselrijke grond.
Groeiplaats - Bermen, waterkanten (o.a. van beken en sloten) en nat, bemest grasland (weiland en hooiland).
Bloeitijd - mei - herfst
Hoogte - 0,08-0,30 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een houtige, voor een deel boven de grond kruipende wortelstok.
Stengels/takken - Polvormend. De stengel is meestal tot aan de bloemstelen behaard (de bloemstelen vaak aan de voet vaak met enkele haren).
Bladeren - De in omtrek ronde bladen zijn tot op ongeveer 1/3 ingesneden met 9-11 afgeronde, scherp getande lobben, die aan beide kanten dicht behaard zijn. De uitsparing aan de voet van de bladen is gesloten. De stengelbladen zijn meestal duidelijk gelobd. Volgroeide bladstelen van de wortelbladen met recht afstaande haren (bladen van jonge stelen met schuin omhooggerichte haren). De steunblaadjes van de wortelbladen zijn vaak roze tot rood aangelopen en verdrogen niet snel.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De groengele, 2-3 mm grote bloemen groeien in gedrogen, dichte, bebladerde bloeiwijzen (bijschermen). Elke bloem heeft geen kroonbladen, maar wel vier kelkbladen, vier bijkelkbladeren, vier meeldraden waarvan de helmknoppen niet openspringen en één onderstandige stamper. De bloemstelen zijn kaal. De kelkbladen zijn korter tot iets langer dan de kelkbuis en na de bloei schuin omhoog gericht. De bijkelkbladen zijn veel kleiner dan de kelkbladen. De kelkbuis is dicht behaard of bij sommige planten helemaal kaal.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op grazige, vochtige tot vrij natte, matig voedselrijke grond.
Groeiplaats - Bermen, waterkanten (o.a. van beken en sloten) en nat, bemest grasland (weiland en hooiland).
Familie: Rosaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Rode Lijst: Ernstig bedreigd
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: natte, bemeste graslanden