Roze winterpostelein is een slap plantje met wit-roze bloempjes met donkerder strepen. De soort groeit vooral in tuinen en parken, op plaatsen waar tuinafval wordt gedeponeerd, vanwaar hij zich naar de voedselrijkere plekken in de omgeving weet uit te breiden. In tegenstelling tot (witte) Winterpostelein zijn de bladen onder de bloeiwijze niet vergroeid. Het aantal groeiplaatsen is in de afgelopen eeuw explosief gestegen. Nu is de soort vrij algemeen in het gehele land, met uitzondering van de kleigebieden. Er wordt wel verondersteld dat de landelijke verspreiding zich halverwege de 20e eeuw heeft voltrokken vanuit de Paasheuvel bij Vierhouten vanwaar deelnemers aan AJC-kampen het ‘socialistenkruid' meenamen naar huis en zo voor een landelijke verspreiding zorgden. Het zal echter niet de enige reden zijn voor de fors toegenomen verspreiding.
Bloeitijd - mei - augustus
Hoogte - 0,10-0,40 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken -
Bladeren - De bladeren zijn niet behaard. De wortelbladeren groeien in een los rozet. Ze zijn ruitvormig tot breed elliptisch en gesteeld. De 2 bladeren onder de bloeiwijze zijn niet met elkaar vergroeid.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De kroonbladen zijn roze met evenwijdig aan de rand een donkerder roze lijn en diep ingesneden. De bloemen zijn 1½ tot 2 cm in doorsnee.
Vruchten - Een doosvrucht. De zaden zijn kortlevend (1-5 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Halfbeschaduwde tot beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, humushoudende, zure, vaak kalkarme en omgewerkte grond (zand en leem).
Groeiplaats - Bossen (omgewerkte grond in loofbossen en naaldbossen en parkbossen), bosranden, heggen, struwelen, waterkanten (beschaduwde beekoevers), kwekerijen, tuinen, plantsoenen, begraafplaatsen en soms tussen straatstenen (weinig belopen delen).