Ecologie & verspreiding
Grijze mosterd houdt van zonnige, open plekken op vochtige, voedselrijke, zandige of stenige grond. Die vindt zij in bermen, akkers, ruderale plekken in kustduinen, braakliggende grond, tussen grind of andere (half)verharde plekken, tussen stenen beschoeiingen van rivieren, ruigten, stortterreinen en omgewerkte grond. De soort is veel te vinden rond graanoverslagbedrijven en meelfabrieken waar ze ooit als adventief werd aangevoerd. In het stedelijk gebied is zij te vinden in haven- en industriegebieden, op parkeerterreinen, ballastbedden langs spoorwegen, ruderale plekken en op straat. De soort kan zich langdurig handhaven. Grijze mosterd verscheen in 1910 in Amsterdam voor het eerst in Nederland. De soort burgerde slechts lokaal in. Zij bleef zeldzaam in Nederland, maar is plaatselijk zeer talrijk in de stedelijke gebieden en de IJsselmeerpolders. Elders is zij zeer zeldzaam. Grijze mosterd komt oorspronkelijk uit Zuid-Europa. Daarom moet zij profiteren van klimaatverandering.
Grijze mosterd houdt van zonnige, open plekken op vochtige, voedselrijke, zandige of stenige grond. Die vindt zij in bermen, akkers, ruderale plekken in kustduinen, braakliggende grond, tussen grind of andere (half)verharde plekken, tussen stenen beschoeiingen van rivieren, ruigten, stortterreinen en omgewerkte grond. De soort is veel te vinden rond graanoverslagbedrijven en meelfabrieken waar ze ooit als adventief werd aangevoerd. In het stedelijk gebied is zij te vinden in haven- en industriegebieden, op parkeerterreinen, ballastbedden langs spoorwegen, ruderale plekken en op straat. De soort kan zich langdurig handhaven. Grijze mosterd verscheen in 1910 in Amsterdam voor het eerst in Nederland. De soort burgerde slechts lokaal in. Zij bleef zeldzaam in Nederland, maar is plaatselijk zeer talrijk in de stedelijke gebieden en de IJsselmeerpolders. Elders is zij zeer zeldzaam. Grijze mosterd komt oorspronkelijk uit Zuid-Europa. Daarom moet zij profiteren van klimaatverandering.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juni - herfst
Hoogte - 0,40-1,00 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken - De al of niet vertakte stengels zijn onderaan bedekt met stijve omlaaggerichte haren.
Bladeren - De onderste bladen zijn grijs behaard, veerdelig en grof getand. De bovenste bladen zijn smal langwerpig, meestal behaard, diep getand of soms met een gave rand.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De 5-8 mm lange kroonbladen zijn lichtgeel en vaak paars geaderd. De kelkbladen staan rechtop.
Vruchten - Een doosvrucht. De rechtopstaande hauwen zitten tegen de stengel aangedrukt. Ze zijn smal lijnvormig, 0,7-1½ cm lang en 1-1½ mm breed. De snavel is 4-7 mm. Elke hauw bevat één of twee zaden. De verdikte vruchtstelen zijn 2-5 mm lang. Bovenaan zijn ze ongeveer even breed als de vrucht. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, open plaatsen op vochtige, voedselrijke, zandige of stenige grond.
Groeiplaats - Akkers, zeeduinen (ruderale plekken), braakliggende grond, tussen grind of andere (half)verharde plaatsen, parkeerterreinen, haventerreinen, waterkanten (tussen stenen beschoeiingen van rivieren), langs spoorwegen (spoorwegballast), omgewerkte grond, ruderale plaatsen, ruigten, stortterrinen en bermen (open plekken).
Bloeitijd - juni - herfst
Hoogte - 0,40-1,00 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken - De al of niet vertakte stengels zijn onderaan bedekt met stijve omlaaggerichte haren.
Bladeren - De onderste bladen zijn grijs behaard, veerdelig en grof getand. De bovenste bladen zijn smal langwerpig, meestal behaard, diep getand of soms met een gave rand.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De 5-8 mm lange kroonbladen zijn lichtgeel en vaak paars geaderd. De kelkbladen staan rechtop.
Vruchten - Een doosvrucht. De rechtopstaande hauwen zitten tegen de stengel aangedrukt. Ze zijn smal lijnvormig, 0,7-1½ cm lang en 1-1½ mm breed. De snavel is 4-7 mm. Elke hauw bevat één of twee zaden. De verdikte vruchtstelen zijn 2-5 mm lang. Bovenaan zijn ze ongeveer even breed als de vrucht. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, open plaatsen op vochtige, voedselrijke, zandige of stenige grond.
Groeiplaats - Akkers, zeeduinen (ruderale plekken), braakliggende grond, tussen grind of andere (half)verharde plaatsen, parkeerterreinen, haventerreinen, waterkanten (tussen stenen beschoeiingen van rivieren), langs spoorwegen (spoorwegballast), omgewerkte grond, ruderale plaatsen, ruigten, stortterrinen en bermen (open plekken).
Familie: Brassicaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: exoot (na 1900 verwilderd of aangeplant)
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: voedselrijke ruigten