Zomerbitterling

Blackstonia perfoliata subsp. perfoliata


© Joop Verburg

Ecologie & verspreiding
Zomerbitterling is een plant van zonnige, open plekken op vochtige tot natte, matig voedselarme, kalkrijke, humusarme zandgrond, met een hoog gehalte aan schelpgruis, en krijtverweringsgrond. Zij groeit op voormalige zandige strandvlakten, in gemaaide of beweide duinvalleien, langs paadjes, in kalkgrasland, op mergel, opgespoten kalkrijke zandgrond en molshopen. Zij staat gemiddeld droger dan Herfstbitterling. In Nederland is Zomerbitterling zeer zeldzaam en komt ze onder meer voor in Zeeuws-Vlaanderen, op Voorne, langs Grevelingen, Volkerak en Markiezaatsmeer, in Zuid-Limburg, Zuid-Kennemerland, bij Amsterdam en in de Lauwersmeer. Sedert enige tientallen jaren kan zij zich zonder hulp van de mens in Nederland handhaven. Zomerbitterling kan verward worden met Herfstbitterling dat echter in het midden versmalde bovenste stengelbladparen en aan de voet bredere kelkslippen heeft. Vaak zijn beide ondersoorten niet van elkaar te onderscheiden.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - juli - oktober

Hoogte - 0,10-0,40 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De rechtopstaande stengels zijn rond. De bloeiwijze-assen zijn kantig.

Bladeren - De onderste bladeren vormen een wortelrozet. De stengelbladen zijn blauwgroen en eirond tot driehoekig. De paarsgewijs zittende hogere stengelbladen zijn naar de voet niet versmald en over de volle breedte vergroeid.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemstelen zijn kort. De gele bloemen groeien in losvertakte bijschermen. Ze zijn 0,8 tot 1½ cm groot. De 6 tot 8 kroonbladen zijn tot op de helft gespleten in spitse slippen. Ze staan stervormig uitgespreid. De stempel is 2-spletig. De lijn- tot lancetvormige kelkslippen zijn zwak generfd (1-nervig, maar soms 3-nervig) en na de bloei ingerold. Ze zijn korter dan de bloemkroon.

Vruchten - Een doosvrucht. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, open plaatsen (pionier) op vochtige tot natte, matig voedselarme, kalkrijke, humusarme grond (zand met veel schelpgruis).

Groeiplaats - Zeeduinen (duinvalleien en langs duinpaadjes), drooggevallen zandplaten, voormalige strandvlakten, op molshopen, rotsachtige plaatsen, grasland (kalkgrasland) en opgespoten (kalkrijke) grond.
Familie: Gentianaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: exoot (na 1900 verwilderd of aangeplant)
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: pionier op matig voedselarme, vochtige grond
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website