Pontische rododendron

Rhododendron ponticum


© José Langens

Ecologie & verspreiding
Pontische rododendron is een tot 5 meter hoge wintergroene struik. Het oorspronkelijke areaal omvat twee disjuncte deelarealen. In Portugal en Zuidwest Spanje komt subsp. baeticum voor; in de kustgebieden langs de Zwarte zee in Turkije en Georgië en in enkele kleine populaties in Bulgarije en Libanon subsp. ponticum. De plant is in de 18e eeuw geïntroduceerd in Noordwest-Europa waar zij op landgoederen als sierplant en als dekking voor het wild werd aangeplant. Pontische rododendron groeit op voedselarme, vrij zure, humeuze zandgronden of venige bodems, die bij voorkeur vochtig maar niet met water verzadigd zijn. De soort heeft een voorkeur voor koele en vochtige klimaten. Nutriënten worden via mycorrhiza opgenomen. Kieming en vestiging vindt vooral plaats op kale, onbegroeide bodems en op dood hout. Vegetatief verspreiden de planten zich door neerhangende takken die gaan wortelen. De struiken kunnen vele honderden jaren oud worden. In Nederland komt de plant zowel aangeplant als verwilderd voor. Lokaal komt de soort zeer dominant voor in de struiklaag van bossen en worden alle andere planten in de ondergroei weg geconcurreerd. Op de Britse eilanden is Pontische rhododendron een beruchte invasieve exoot. Engels onderzoek heeft aannemelijk gemaakt dat de verwilderde Britse populaties eigenlijk hybridenzwermen zijn, die ontstaan zijn door inkruising met enkele Noord-Amerikaanse soorten. De hybride planten zijn te onderscheiden door één of meer van de volgende kenmerken: kelk meer dan 3 mm lang, vruchtbeginsel afgerond (niet afgeknot) en dicht behaard, lengte/breedte verhouding blad <2.5, bloemstelen met vertakte haren.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juni

Hoogte - 1,00-3,00(-5,00) m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels -

Stengels/takken - De takken zijn kaal. Ze maken zich breed met liggende zijtakken. Vaak groeien de struiken in grote groepen.

Bladeren - De bladeren blijven ook in de winter groen. Ze zijn groot, leerachtig, kaal, elliptisch tot omgekeerd langwerpig en glanzend diepgroen. Aan de onderkant zijn ze lichter van kleur.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen staan met 8 tot 15 bijeen. Ze zijn paars, roze, witachtig of lila met bruine puntjes, trompetvormig en 4 tot 6 cm lang. De kelk is 1 tot 2 mm lang. De slippen zijn driehoekig, ongelijk en meestal kaal. Elke bloem heeft 10 meeldraden.

Vruchten - Een doosvrucht. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige tot beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot zure, humeuze zandgrond. Kiemend op min of meer kale plekken.

Groeiplaats - Bossen (loofbossen en parkbossen), bosranden, struwelen, langs spoorwegen (spoordijken), rotsachtige plaatsen, waterkanten (rivieren, beken en heidevennen) en heide (heideranden).
Familie: Ericaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: exoot (na 1900 verwilderd of aangeplant)
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: bossen op droge, zure grond
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website