Ecologie & verspreiding
Na de laatste ijstijd bestond het areaal van de Okkernoot uit enkele verspreide refugia tussen West-China en de Kaukasus. Mogelijk heeft Okkernoot de laatste ijstijd in Europa weten te overleven in enkele refugia in Zuid-Europa of op de Balkan. Overblijfselen van Okkernoten op archeologische vindplaatsen getuigen er van dat er tussen 7000 en 5000 BP al sprake was van de teelt van Okkernoten in Armenië, Pakistan en Noord-oost China. Via oude handelsroutes zijn Okkernoten in het Middellandse zee gebied terechtgekomen. Na 2500 BP, gedurende de Griekse en Romeinse tijd, is er sprake van een verdere expansie van Okkernoten over centraal Europa. De Romeinen hebben de Okkernoot geïntroduceerd in de lage landen. Okkernoten werden hier vooral geplant op diep doorwortelbare, leem en lichte kleibodems met een goede vochtvoorziening, vooral in de zuidelijke helft van het land. Vanouds was het voorkomen van Okkernoten beperkt tot boerenerven, landgoederen of rijbeplantingen langs wegen en dijken. Aangeplante Okkernoten waren vroeger veel algemener dan nu. Tijdens de eerste wereldoorlog werden bomen gevorderd om van het waardevolle hout geweerkolven te maken en in strenge winters, zoals die van I942-1943 en 1955-1956, zijn veel bomen doodgevroren. Pas de laatste decennia worden er weer meer bomen aangeplant. Hoewel Okkernoten al eeuwenlang in Nederland aanwezig zijn, is er pas sinds eind vorige eeuw sprake van verwildering en worden er in toenemende mate spontane nieuwe vestigingen van jonge bomen gesignaleerd. Deze plotselinge, sterke uitbreiding wordt ook in andere Europese landen gesignaleerd. Factoren die hierbij mogelijk een rol spelen zijn: klimaatverandering, een grotere variatie in aangeplante cultivars, aanplant van vorstbestendige en zelfbestuivende cultivars en extensivering van het landgebruik. Okkernoten worden vooral door kraaiachtigen verspreid.
Na de laatste ijstijd bestond het areaal van de Okkernoot uit enkele verspreide refugia tussen West-China en de Kaukasus. Mogelijk heeft Okkernoot de laatste ijstijd in Europa weten te overleven in enkele refugia in Zuid-Europa of op de Balkan. Overblijfselen van Okkernoten op archeologische vindplaatsen getuigen er van dat er tussen 7000 en 5000 BP al sprake was van de teelt van Okkernoten in Armenië, Pakistan en Noord-oost China. Via oude handelsroutes zijn Okkernoten in het Middellandse zee gebied terechtgekomen. Na 2500 BP, gedurende de Griekse en Romeinse tijd, is er sprake van een verdere expansie van Okkernoten over centraal Europa. De Romeinen hebben de Okkernoot geïntroduceerd in de lage landen. Okkernoten werden hier vooral geplant op diep doorwortelbare, leem en lichte kleibodems met een goede vochtvoorziening, vooral in de zuidelijke helft van het land. Vanouds was het voorkomen van Okkernoten beperkt tot boerenerven, landgoederen of rijbeplantingen langs wegen en dijken. Aangeplante Okkernoten waren vroeger veel algemener dan nu. Tijdens de eerste wereldoorlog werden bomen gevorderd om van het waardevolle hout geweerkolven te maken en in strenge winters, zoals die van I942-1943 en 1955-1956, zijn veel bomen doodgevroren. Pas de laatste decennia worden er weer meer bomen aangeplant. Hoewel Okkernoten al eeuwenlang in Nederland aanwezig zijn, is er pas sinds eind vorige eeuw sprake van verwildering en worden er in toenemende mate spontane nieuwe vestigingen van jonge bomen gesignaleerd. Deze plotselinge, sterke uitbreiding wordt ook in andere Europese landen gesignaleerd. Factoren die hierbij mogelijk een rol spelen zijn: klimaatverandering, een grotere variatie in aangeplante cultivars, aanplant van vorstbestendige en zelfbestuivende cultivars en extensivering van het landgebruik. Okkernoten worden vooral door kraaiachtigen verspreid.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - mei - mei
Hoogte - 12,00-30,00 m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig
Wortels -
Stengels/takken - Een brede, bolvormige kroon. De schors van de dikke stam is eerst glad, maar wordt later grijs met diepe groeven. De onderste takken zijn groot en bochtig. De knoppen zijn donker paarsbruin.
Bladeren - De verspreid staande bladeren zijn geveerd met 7 tot 9 deelblaadjes. Ze zijn gaafrandig, eirond, worden tot 15 cm lang, naar de top groter wordend, boven het midden het breedst en aan de onderkant bijna kaal (alleen op de nerven zijn ze behaard). Bij wrijven verspreiden ze een duidelijke geur.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De hangende, gele mannelijke katjes worden 5 tot 15 cm lang, de vrouwelijke bloemen staan rechtop in groepjes van 2 of 3 en hebben 2 stempels. Het vruchtbeginsel is onderstandig.
Vruchten - Een steenvrucht. De bolvormige vrucht is 4 tot 5 cm groot, glad, groen met witte puntjes en met daarin een eetbare, bruine walnoot. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochthoudende, goed doorluchte, vrij voedselrijke, kalkhoudende grond.
Groeiplaats - Bossen (loofbossen), braakliggende grond en kalkhellingen.
Bloeitijd - mei - mei
Hoogte - 12,00-30,00 m.
Geslachtsverdeling - éénslachtig, éénhuizig
Wortels -
Stengels/takken - Een brede, bolvormige kroon. De schors van de dikke stam is eerst glad, maar wordt later grijs met diepe groeven. De onderste takken zijn groot en bochtig. De knoppen zijn donker paarsbruin.
Bladeren - De verspreid staande bladeren zijn geveerd met 7 tot 9 deelblaadjes. Ze zijn gaafrandig, eirond, worden tot 15 cm lang, naar de top groter wordend, boven het midden het breedst en aan de onderkant bijna kaal (alleen op de nerven zijn ze behaard). Bij wrijven verspreiden ze een duidelijke geur.
Bloemen - Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De hangende, gele mannelijke katjes worden 5 tot 15 cm lang, de vrouwelijke bloemen staan rechtop in groepjes van 2 of 3 en hebben 2 stempels. Het vruchtbeginsel is onderstandig.
Vruchten - Een steenvrucht. De bolvormige vrucht is 4 tot 5 cm groot, glad, groen met witte puntjes en met daarin een eetbare, bruine walnoot. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochthoudende, goed doorluchte, vrij voedselrijke, kalkhoudende grond.
Groeiplaats - Bossen (loofbossen), braakliggende grond en kalkhellingen.
Familie: Juglandaceae
Groep: S
Status: exoot (na 1900 verwilderd of aangeplant)
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: kalkrijke bossen