Ecologie & verspreiding
Middelste waterranonkel staat op zonnige plaatsen in ondiep, matig voedselrijk tot voedselrijk, meestal helder, stilstaand of zwak stromend, neutraal tot licht alkalisch, hard, zoet of zwak brak water boven een bodem van zand, zavel of klei of met een stenige bodem, soms ook op drooggevallen plekken. De eenjarige of meerjarige plant groeit in vijvers en sloten, in kanalen, poelen en plassen, in doorbraakkolken en in kleiputten. Verder in duinpoelen, soms in periodiek overstroomde gebieden (plant is dan eenjarig. Ze groeit vaak vlak langs de oevers. Het voorkomen van dit taxon is vooral geconcentreerd in het midden van ons land. Dit taxon kan zowel drijvende als ondergedoken bladeren dragen, heeft kroonbladen die 5-10 mm lang zijn en die elkaar met de randen bedekken en overgangsbladen zijn meestal aanwezig. Niet bloeiende, drooggevallen planten zonder bloemen zijn niet te onderscheiden van idem exemplaren van Grote waterranonkel.
Middelste waterranonkel staat op zonnige plaatsen in ondiep, matig voedselrijk tot voedselrijk, meestal helder, stilstaand of zwak stromend, neutraal tot licht alkalisch, hard, zoet of zwak brak water boven een bodem van zand, zavel of klei of met een stenige bodem, soms ook op drooggevallen plekken. De eenjarige of meerjarige plant groeit in vijvers en sloten, in kanalen, poelen en plassen, in doorbraakkolken en in kleiputten. Verder in duinpoelen, soms in periodiek overstroomde gebieden (plant is dan eenjarig. Ze groeit vaak vlak langs de oevers. Het voorkomen van dit taxon is vooral geconcentreerd in het midden van ons land. Dit taxon kan zowel drijvende als ondergedoken bladeren dragen, heeft kroonbladen die 5-10 mm lang zijn en die elkaar met de randen bedekken en overgangsbladen zijn meestal aanwezig. Niet bloeiende, drooggevallen planten zonder bloemen zijn niet te onderscheiden van idem exemplaren van Grote waterranonkel.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - mei - augustus
Hoogte - 0,10-3,00 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken -
Bladeren - De bladeren drijven soms, maar de meeste zijn ondergedoken. De drijvende bladeren zijn diep gedeeld in 3 slippen, die aan de rand vaak uitlopen in draadvormige punten. Op drooggevallen plaatsen hebben ze korte, stijve slippen. Ondergedoken bladeren worden tot 5 cm lang en zijn meervoudig 3-delig en aan het eind gaffelvormig vertakt. De slippen liggen in het water uitgespreid, maar kleven buiten het water samen.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De witte bloemen zijn 1 tot 2 cm groot. De 5 kroonbladen bedekken elkaar rondom een geel hart en met cirkelvormige honinggroeven. Er zijn 5 tot 20 meeldraden. De bloembodem is behaard.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchtstelen zijn vrijwel altijd korter dan 5 cm. De niet rijpe vruchtjes zijn behaard. De vrucht is een ovale dopvrucht. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige plaatsen, in ondiep, stilstaand of zwak stromend, matig voedselrijk tot voedselrijk, neutraal tot licht alkalisch, hard, meestal helder, zoet of zwak brak water met een bodem van zand, zavel of klei of een stenige bodem. Soms ook op droogvallende plekken.
Groeiplaats - Water (vijvers, sloten, kanalen, beken, poelen, plassen, doorbraakkolken en kleiputten), zeeduinen (duinpoelen), soms in periodiek overstroomde gebieden (dan eenjarig) en in water boven rotsgesteente. Vaak vlak langs de oevers.
Bloeitijd - mei - augustus
Hoogte - 0,10-3,00 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels -
Stengels/takken -
Bladeren - De bladeren drijven soms, maar de meeste zijn ondergedoken. De drijvende bladeren zijn diep gedeeld in 3 slippen, die aan de rand vaak uitlopen in draadvormige punten. Op drooggevallen plaatsen hebben ze korte, stijve slippen. Ondergedoken bladeren worden tot 5 cm lang en zijn meervoudig 3-delig en aan het eind gaffelvormig vertakt. De slippen liggen in het water uitgespreid, maar kleven buiten het water samen.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De witte bloemen zijn 1 tot 2 cm groot. De 5 kroonbladen bedekken elkaar rondom een geel hart en met cirkelvormige honinggroeven. Er zijn 5 tot 20 meeldraden. De bloembodem is behaard.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchtstelen zijn vrijwel altijd korter dan 5 cm. De niet rijpe vruchtjes zijn behaard. De vrucht is een ovale dopvrucht. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige plaatsen, in ondiep, stilstaand of zwak stromend, matig voedselrijk tot voedselrijk, neutraal tot licht alkalisch, hard, meestal helder, zoet of zwak brak water met een bodem van zand, zavel of klei of een stenige bodem. Soms ook op droogvallende plekken.
Groeiplaats - Water (vijvers, sloten, kanalen, beken, poelen, plassen, doorbraakkolken en kleiputten), zeeduinen (duinpoelen), soms in periodiek overstroomde gebieden (dan eenjarig) en in water boven rotsgesteente. Vaak vlak langs de oevers.
Familie: Ranunculaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: voedselrijke wateren