Ecologie & verspreiding
Muurfijnstraal bewoont vooral vochtige, verweerde muren die aan het water liggen. De soort kan op beschaduwde, stenige plaatsen staan, maar verdraagt ook fel zonlicht. Zij kan ook massaal langs gevelmuren opbloeien, vooral in oude binnensteden. Muurfijnstraal is een overblijvende soort, die zich gemakkelijk in bestaande muurvegetaties weet te vestigen. In Zuid-Europa zou de plant daarom inheemse soorten als Muurvaren en Steenbreekvaren verdringen. Voorlopig is dat in Nederland niet het geval. Nederlanders kunnen genieten van deze fraaie, tot diep in de herfst bloeiende aanwinst van de Nederlandse flora. Muurfijnstraal is een straat- en muurplant in opmars. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd zij als sierplant vanuit Mexico naar Zuid-Europa gehaald. Hiervandaan begon de plant aan een opmars naar het noorden. In 1993 werd Nederland bereikt. Waar zij inburgerde. De soort is plaatselijk al vrij gewoon in het stedelijk gebied, vooral in Zuidwest-Nederland, en ook is Groningen bereikt.
Muurfijnstraal bewoont vooral vochtige, verweerde muren die aan het water liggen. De soort kan op beschaduwde, stenige plaatsen staan, maar verdraagt ook fel zonlicht. Zij kan ook massaal langs gevelmuren opbloeien, vooral in oude binnensteden. Muurfijnstraal is een overblijvende soort, die zich gemakkelijk in bestaande muurvegetaties weet te vestigen. In Zuid-Europa zou de plant daarom inheemse soorten als Muurvaren en Steenbreekvaren verdringen. Voorlopig is dat in Nederland niet het geval. Nederlanders kunnen genieten van deze fraaie, tot diep in de herfst bloeiende aanwinst van de Nederlandse flora. Muurfijnstraal is een straat- en muurplant in opmars. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd zij als sierplant vanuit Mexico naar Zuid-Europa gehaald. Hiervandaan begon de plant aan een opmars naar het noorden. In 1993 werd Nederland bereikt. Waar zij inburgerde. De soort is plaatselijk al vrij gewoon in het stedelijk gebied, vooral in Zuidwest-Nederland, en ook is Groningen bereikt.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juni - augustus
Hoogte - 0,15-0,50 m.
Geslachtsverdeling -
Wortels -
Stengels/takken - De liggende tot opstijgende stengels zijn glad tot weinig behaard, lang, dun, geribd en sterk vertakt. Ze kunnen gaan wortelen en vormen losse pollen.
Bladeren - De onderste bladeren zijn wigvormig of eirond, vaak drie-lobbig met naar voren gerichte, spitse slippen en kort gesteeld, de bovenste zijn smal en niet gedeeld. De wortelbladen zijn al voor de bloei verdord. Bij wrijven verspreiden ze een duidelijke geur.
Bloemen - De bloemen vormen samen losse bebladerde pluimen. De bloemhoofdjes zijn 1 tot 1,5 cm in doorsnee. De lintbloemen zijn van boven wit en van onderen roze tot paars. Ze zijn duidelijk langer dan het omwindsel, lijnvormig, 1 mm breed en 0,9 tot 1 cm lang. De pappus bestaat enkel uit borstelharen.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. Een 1 tot 1,4 mm lang, lichtbruin nootje met 1 zaadje en een enkele rij langharig vruchtpluis. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, open plaatsen op droge tot vochthoudende, stenige grond. Soms echter ook op licht beschaduwde, vochtige plaatsen.
Groeiplaats - Rotsachtige plaatsen, tussen straatstenen, aan de voet van muren en op oude muren.
Bloeitijd - juni - augustus
Hoogte - 0,15-0,50 m.
Geslachtsverdeling -
Wortels -
Stengels/takken - De liggende tot opstijgende stengels zijn glad tot weinig behaard, lang, dun, geribd en sterk vertakt. Ze kunnen gaan wortelen en vormen losse pollen.
Bladeren - De onderste bladeren zijn wigvormig of eirond, vaak drie-lobbig met naar voren gerichte, spitse slippen en kort gesteeld, de bovenste zijn smal en niet gedeeld. De wortelbladen zijn al voor de bloei verdord. Bij wrijven verspreiden ze een duidelijke geur.
Bloemen - De bloemen vormen samen losse bebladerde pluimen. De bloemhoofdjes zijn 1 tot 1,5 cm in doorsnee. De lintbloemen zijn van boven wit en van onderen roze tot paars. Ze zijn duidelijk langer dan het omwindsel, lijnvormig, 1 mm breed en 0,9 tot 1 cm lang. De pappus bestaat enkel uit borstelharen.
Vruchten - Een eenzadige dopvrucht of nootje. Een 1 tot 1,4 mm lang, lichtbruin nootje met 1 zaadje en een enkele rij langharig vruchtpluis. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige, open plaatsen op droge tot vochthoudende, stenige grond. Soms echter ook op licht beschaduwde, vochtige plaatsen.
Groeiplaats - Rotsachtige plaatsen, tussen straatstenen, aan de voet van muren en op oude muren.
Familie: Asteraceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: exoot (na 1900 verwilderd of aangeplant)
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: muren