Ecologie & verspreiding
Zijdeplant is een uit Noord-Amerika afkomstige soort uit de Maagdenpalmfamilie (Apocynaceae). Vanwege haar fraaie bloeiwijze is ze als sierplant over de wereld verspreid. Al rond 1629 is de plant voor het eerst in Europa geïntroduceerd. In Nederland komt de soort al sinds ca. 1860 verwilderd voor in de duinen van Zuid Kennemerland. Als Zijdeplant zich eenmaal ergens gevestigd heeft, blijkt zij zeer standvastig en breidt zij zich door middel van de ondergrondse uitlopers gestaag uit. Vanwege de giftigheid voor het vee en omdat het zich in akkers tot een lastig onkruid kan ontwikkelen wordt het in enkele Europese landen, waaronder Hongarije, als een invasieve exoot beschouwd. De plant is lastig te bestrijden. Na onderploegen kan ieder wortelstokfragment weer uitgroeien tot een nieuwe plant. Doordat zij niet door zoogdieren gegeten wordt heeft zij bovendien een concurrentievoordeel ten opzichte van smakelijker planten. Veel herbiciden blijken ook niet werkzaam te zijn tegen de plant. Alhoewel de planten in Nederland kiemkrachtige zaden kunnen produceren, blijft het aantal nieuwe vestigingen beperkt. De meeste nieuwe groeiplaatsen liggen in of nabij de bebouwde kom en zijn waarschijnlijk het gevolg van het dumpen van tuinafval of aanvoer van grond met wortelfragmenten. Er zijn voorlopig geen aanwijzingen dat Zijdeplant zich door middel van zaden over grote afstanden verspreidt en zich op die manier in nieuwe gebieden vestigt. Sinds 2017 staat de soort op de EU-Unielijst met invasieve exoten. Dit houdt onder meer in dat de soort binnen de EU niet meer mag worden verhandeld en dat lidstaten verplicht zijn om in de natuur aanwezige populaties op te sporen en indien mogelijk te verwijderen. Is verwijdering niet meer mogelijk dan dient de soort dusdanig beheerd te worden dat verdere verspreiding zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Zijdeplant is een uit Noord-Amerika afkomstige soort uit de Maagdenpalmfamilie (Apocynaceae). Vanwege haar fraaie bloeiwijze is ze als sierplant over de wereld verspreid. Al rond 1629 is de plant voor het eerst in Europa geïntroduceerd. In Nederland komt de soort al sinds ca. 1860 verwilderd voor in de duinen van Zuid Kennemerland. Als Zijdeplant zich eenmaal ergens gevestigd heeft, blijkt zij zeer standvastig en breidt zij zich door middel van de ondergrondse uitlopers gestaag uit. Vanwege de giftigheid voor het vee en omdat het zich in akkers tot een lastig onkruid kan ontwikkelen wordt het in enkele Europese landen, waaronder Hongarije, als een invasieve exoot beschouwd. De plant is lastig te bestrijden. Na onderploegen kan ieder wortelstokfragment weer uitgroeien tot een nieuwe plant. Doordat zij niet door zoogdieren gegeten wordt heeft zij bovendien een concurrentievoordeel ten opzichte van smakelijker planten. Veel herbiciden blijken ook niet werkzaam te zijn tegen de plant. Alhoewel de planten in Nederland kiemkrachtige zaden kunnen produceren, blijft het aantal nieuwe vestigingen beperkt. De meeste nieuwe groeiplaatsen liggen in of nabij de bebouwde kom en zijn waarschijnlijk het gevolg van het dumpen van tuinafval of aanvoer van grond met wortelfragmenten. Er zijn voorlopig geen aanwijzingen dat Zijdeplant zich door middel van zaden over grote afstanden verspreidt en zich op die manier in nieuwe gebieden vestigt. Sinds 2017 staat de soort op de EU-Unielijst met invasieve exoten. Dit houdt onder meer in dat de soort binnen de EU niet meer mag worden verhandeld en dat lidstaten verplicht zijn om in de natuur aanwezige populaties op te sporen en indien mogelijk te verwijderen. Is verwijdering niet meer mogelijk dan dient de soort dusdanig beheerd te worden dat verdere verspreiding zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juni - september
Hoogte - 0,90-2,00 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Met wortelstokken.
Stengels/takken - De sterk behaarde stengels bevaten wit melksap.
Bladeren - De tegenoverstaande bladeren zijn kort gesteeld, 8 tot 15 cm lang en 3 tot 8 cm breed. Ze hebben een gegolfde rand en een roodachtige hoofdnerf. De onderkant is grijs fluweelachtig behaard.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). Een knikkende, schermvormige bloeiwijze, De geurende bloemen zijn roze-roodachtig met witte meeldraad-aanhangsels en met 5 schutbladen.
Vruchten - Een doosvrucht. Een opgeblazen vrucht met 2 hokken. De vrucht is langwerpig eivormig en min of meer stekelig. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige plaatsen op kalkrijke, matige droge, zandige grond.
Groeiplaats - Zeeduinen (kalkrijke duinen), bermen en wegranden.
Bloeitijd - juni - september
Hoogte - 0,90-2,00 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Met wortelstokken.
Stengels/takken - De sterk behaarde stengels bevaten wit melksap.
Bladeren - De tegenoverstaande bladeren zijn kort gesteeld, 8 tot 15 cm lang en 3 tot 8 cm breed. Ze hebben een gegolfde rand en een roodachtige hoofdnerf. De onderkant is grijs fluweelachtig behaard.
Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). Een knikkende, schermvormige bloeiwijze, De geurende bloemen zijn roze-roodachtig met witte meeldraad-aanhangsels en met 5 schutbladen.
Vruchten - Een doosvrucht. Een opgeblazen vrucht met 2 hokken. De vrucht is langwerpig eivormig en min of meer stekelig. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige plaatsen op kalkrijke, matige droge, zandige grond.
Groeiplaats - Zeeduinen (kalkrijke duinen), bermen en wegranden.
Familie: Apocynaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: exoot (na 1900 verwilderd of aangeplant)
Zeldzaamheid: zeldzame soort
Ecologische groep: kalkgraslanden