Smalle wikke

Vicia sativa subsp. angustifolia


© Hans Toetenel

Ecologie & verspreiding
Smalle wikke staat op zonnige en warme, open tot grazige, niet te zure, droge tot matig vochtige, voedselarme tot voedselrijke, vaak iets kalkhoudende grond, bestaande uit zand, leem, zavel, mergel en löss. Deze vroeger als groenbemester gebruikte plant groeit in schrale graslanden, bermen en op dijken, op rotsachtige plaatsen, in graanakkers en ruigten, langs heggen en in schrale overhoekjes, op spoorwegterreinen en braakliggende grond. Ook is ze te vinden op rivierduinen en allerlei plaatsen in de zeeduinen en verder op omgewerkte grond, in afgravingen en ander ruderale plekken. Het is tegenwoordig een kosmopoliet. In Nederland is ze algemeen, waarbij de opmerking gemaakt moet worden dat Smalle wikke waarschijnlijk minder voorkomt dan het kaartje aangeeft en in het verleden (voor 2005) niet onderscheiden werd van de ondersoort Vergeten wikke. Voor de verschillen tussen de ondersoorten komen vooral bloem- en bladkenmerken, naast kenmerken van de rijpe peulen in beeld en daarvoor wordt verwezen naar de gebruikelijke flora’s.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)

Bloeitijd - mei - juli

Hoogte - 0,10-1,00 m.

Geslachtsverdeling - tweeslachtig

Wortels - Een omvangrijk stelsel van dunne, diep reikende wortels.

Stengels/takken - De klimmende, donkergroene stengels zijn alleen aan de voet vertakt en voor een deel ondergronds.

Bladeren - Onderste bladeren met 1 of 2 paar omgekeerd hartvormige deelblaadjes, hogerop 3 tot 6 paar lancetvormige deelblaadjes en aan het eind een vertakte rank. De bovenste deelblaadjes zijn 2 tot 3 mm breed en duidelijk smaller dan de onderste. De steunblaadjes zijn meestal getand.

Bloemen - Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De alleenstaande of met 2 (soms tot 4) bij elkaar groeiende bloemen groeien vanuit de bladoksels. Ze zijn 1 tot 2 cm groot. Meestal zijn ze eenkleurig paarsroze. De kelktanden zijn bijna gelijk en weinig korter tot iets langer dan de buis.

Vruchten - Een doosvrucht. De rechtopstaande peulen zijn min of meer cilindervormig en glad. Later worden ze kaal en zwart of zwartbruin. De rijpe peulen zijn 3 tot 4 cm lang, donkerbruin tot zwart van kleur en kaal en niet ingesnoerd tussen de zaden. Ze bevatten 4 tot 12 zaden. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).

Bodem - Zonnige, grazige tot open plaatsen op matig vochtige tot droge, voedselarme tot matig voedselrijke, niet te zure, vaak iets kalkhoudende grond (zand, leem, zavel, mergel en löss).

Groeiplaats - Bermen, grasland (schraal grasland), dijken, heggen, akkers (graanakkers), rotsachtige plaatsen, ruigten, schrale overhoeken, langs spoorwegen (spoorwegterreinen), zeeduinen (duinhellingen, in duinvalleien tussen ijl dwergstruweel, binnenduinweiland en duingrasland), rivierduinen, ruderale plaatsen, braakliggende grond, omgewerkte grond en afgravingen.
Familie: Fabaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: Niet bedreigd
Zeldzaamheid: algemene soort
Ecologische groep: droge, neutrale graslanden
© 2024  FLORON
Ga naar de volledige website