Ecologie & verspreiding
In Nederland is Gouden ribzaad voor het eerst in 1987 waargenomen in een natuurterrein in Rijswijk. In 2005 werden er groeiplaatsen ontdekt langs de Gooise Zomerkade te Huizen en langs de Bisonbaai ten oosten van Nijmegen. In de jaren daarna werden groeiplaatsen ontdekt in Leiden, Ede, Bodegraven, Amsterdam en Rotterdam. Gouden ribzaad lijkt veel op Fluitenkruid. Op veel groeiplaatsen werd pas na jaren ontdekt dat er geen Fluitenkruid maar Gouden ribzaad groeide. Gouden ribzaad is in Centraal Europa een soort van bergachtige streken waar zij vooral op hoogten tussen de 600 en 1800 meter voorkomt. Alleen langs enkele rivierdalen daalt zij af tot in het laagland. De groeiplaatsen langs de Boven-Rijn tegenover Spijk en langs de Waal ten oosten van Nijmegen zijn misschien de uiterste noordwestelijke voorposten van het Centraal Europese areaal. De groeiplaatsen in het westen en midden van het land zijn hoogstwaarschijnlijk terug te voeren op onbewuste introductie via zaaimengsels. Gouden ribzaad is een soort van stikstofrijke, neutrale tot basische, licht beschaduwde, in het groeiseizoen niet sterk uitdrogende standplaatsen. In Nederland groeit zij o.a. in bosranden en onder populieren op extensief beweide oeverwallen. In bermen en op taluds groeit zij in extensief beheerde graslanden, die niet of 1 keer per jaar gemaaid worden.
In Nederland is Gouden ribzaad voor het eerst in 1987 waargenomen in een natuurterrein in Rijswijk. In 2005 werden er groeiplaatsen ontdekt langs de Gooise Zomerkade te Huizen en langs de Bisonbaai ten oosten van Nijmegen. In de jaren daarna werden groeiplaatsen ontdekt in Leiden, Ede, Bodegraven, Amsterdam en Rotterdam. Gouden ribzaad lijkt veel op Fluitenkruid. Op veel groeiplaatsen werd pas na jaren ontdekt dat er geen Fluitenkruid maar Gouden ribzaad groeide. Gouden ribzaad is in Centraal Europa een soort van bergachtige streken waar zij vooral op hoogten tussen de 600 en 1800 meter voorkomt. Alleen langs enkele rivierdalen daalt zij af tot in het laagland. De groeiplaatsen langs de Boven-Rijn tegenover Spijk en langs de Waal ten oosten van Nijmegen zijn misschien de uiterste noordwestelijke voorposten van het Centraal Europese areaal. De groeiplaatsen in het westen en midden van het land zijn hoogstwaarschijnlijk terug te voeren op onbewuste introductie via zaaimengsels. Gouden ribzaad is een soort van stikstofrijke, neutrale tot basische, licht beschaduwde, in het groeiseizoen niet sterk uitdrogende standplaatsen. In Nederland groeit zij o.a. in bosranden en onder populieren op extensief beweide oeverwallen. In bermen en op taluds groeit zij in extensief beheerde graslanden, die niet of 1 keer per jaar gemaaid worden.
Herkenning (bron: wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra)
Bloeitijd - juni - augustus
Hoogte - 0,50-1,20 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een dikke, vertakte wortelstok, die moeilijk uit de grond is te trekken.
Stengels/takken - De paars gevlekte stengels zijn gevuld met merg. Ze zijn glad en afstaand behaard met korte en lange haren.
Bladeren - De geelachtig groene bladen ruiken aromatisch. Ze zijn drie- tot viervoudig geveerd, met fijne toegespitste slippen. Aan de onderkant zijn ze meestal zacht behaard. Vijf tot tien lancetvormige, vliezig gerande en lang gewimperde omwindselblaadjes.
Bloemen - De bloemen vormen samen een scherm met twaalf tot achttien stralen. De kroonbladen zijn wit, in tweeën gespleten en met omgeslagen lobjes aan de top. De stijlen zijn tenminste twee keer zo lang als het stijlkussen.
Vruchten - De gelige vruchten zijn 6-12 mm. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op vochtige, voedselrijke, zandige, kleiige of stenige grond.
Groeiplaats - Grasland (ruig grasland en bemeste bergweiden), bosranden, heggen, waterkanten (o.a. langs greppels) en puin.
Bloeitijd - juni - augustus
Hoogte - 0,50-1,20 m.
Geslachtsverdeling - tweeslachtig
Wortels - Een dikke, vertakte wortelstok, die moeilijk uit de grond is te trekken.
Stengels/takken - De paars gevlekte stengels zijn gevuld met merg. Ze zijn glad en afstaand behaard met korte en lange haren.
Bladeren - De geelachtig groene bladen ruiken aromatisch. Ze zijn drie- tot viervoudig geveerd, met fijne toegespitste slippen. Aan de onderkant zijn ze meestal zacht behaard. Vijf tot tien lancetvormige, vliezig gerande en lang gewimperde omwindselblaadjes.
Bloemen - De bloemen vormen samen een scherm met twaalf tot achttien stralen. De kroonbladen zijn wit, in tweeën gespleten en met omgeslagen lobjes aan de top. De stijlen zijn tenminste twee keer zo lang als het stijlkussen.
Vruchten - De gelige vruchten zijn 6-12 mm. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bodem - Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op vochtige, voedselrijke, zandige, kleiige of stenige grond.
Groeiplaats - Grasland (ruig grasland en bemeste bergweiden), bosranden, heggen, waterkanten (o.a. langs greppels) en puin.
Familie: Apiaceae
Groep: tweezaadlobbigen (bloemplanten)
Status: exoot (na 1900 verwilderd of aangeplant)
Zeldzaamheid: zeer zeldzame soort
Ecologische groep: voedselrijke zomen