Het biotoop van Riccia crozalsii is vergelijkbaar met dat van de meeste andere landvorkjes: open, vochthoudende tot vochtige, neutrale tot zwak basische, lemige of zandige bodem, zowel op akkers als op van nature open standplaatsen als dunne bodems op rotskoppen, die toch regelmatig bevochtigd worden. De vondsten in ons land kwamen alle van zandig-lemige bodem, eerst op een ruderaal terrein van een bouwplaats, later in een drietal greppels op hetzelfde substraat. De soort groeit doorgaans samen met andere Riccia soorten als R. bifurca, R. warnstorfii en R. sorocarpa. Goed ontwikkeld materiaal van Riccia crozalsii is dan goed te herkennen aan de blauwviolette, enigszins opgezwollen ronde thalluseinden waaraan meestal ciliën te vinden zijn.
Verspreiding
Riccia crozalsii is in de omgeving van St. Oedenrode in twee atlasblokken gevonden, daarbinnen overigens in vier kilometerblokken. De eerste vondst was in 1988, de laatste in 1999. Deze mediterraan-atlantische soort bereikt in Nederland de noordgrens van het areaal. De soort is zeer zeldzaam in Duitsland, ontbreekt geheel in België en is in Groot-Brittannië beperkt tot enkele plekken aan de kust in het zuiden. In zuidelijker landen is de soort minder zeldzaam.
Summary
Riccia crozalsii has been found four times in the central south of the country, from 1988 to 1999, on disturbed loamy sand at ruderal sites and ditches.