EcologieBodemZonnige, vaak vrij open plaatsen op natte, voedselrijke, vaak verstoorde grond. Vooral op plaatsen met een wisselvallige waterstand (zandige klei, zand en stenige plaatsen, zelden op veen).
GroeiplaatsWaterkanten (langs de rivieren tussen stenen van basaltglooiingen, beekoevers, matig beweide oevers van oude rivierarmen en wielen, frequent overstroomd grasland op zandige oevers, slootkanten, langs tichelgaten en langs Friese meren), natte ruigten, zandige plekken in uiterwaarden, grindbanken, rivierdijken, nat grasland, afgravingen (klei-, zand- en grindgaten), zeeduinen (duinvalleien en aan de rand van grotendeels door duinen omsloten strandvlakten) en langs spoorwegen (spoorwegterreinen).
Bron:
Wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra -
CC BY-NC-SA 3.0 NLVerspreidingNederlandVrij zeldzaam in het rivierengebied en zeer zeldzaam op enkele Waddeneilanden en in stedelijke omgeving. Vroeger ook langs enkele meren in het zuiden en midden van Fryslân.
VlaanderenZeer zeldzaam in het Maasgebied.
WalloniëMogelijk nog zeer zeldzaam in het Maasgebied en in de zuidelijke Ardennen.
WereldGematigde en koudere streken in Azië en Europa, maar niet in de meest noordelijke en westelijke delen. Westelijk tot in Nederland en noordelijk tot in Zuid-Scandinavië. (Vrijwel) niet in Engeland, ondanks zijn naam.
Bron:
Wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra -
CC BY-NC-SA 3.0 NL LiteratuurKneepkens, E.J. & J.T.A. Verhoeven (1975) Verspreiding en oecologie van de Engelse alant (
Inula britannica L.).
De Levende Natuur 78: 84-94
Sloff, J.G. & J.L. van Soest (1939) Het fluviatiele district in Nederland en zijn flora II.
Nederlandsch kruidkundig archief. Serie 3 49: 268-306
van Eeden, F.W. (1884) Inula britannica - Lancetbladige Alant
Flora Batava 16: 1201-1201
Beschrijvingbron: Wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra Stengels De geelgroene stengels staan rechtop, zijn vrij dun en worden tot 75 cm lang. Meestal zijn ze alleen in de bovenste helft vertakt en min of meer wollig behaard. De soort groeit meestal in groepen.
Bladeren De langwerpige bladeren hebben een gave rand of zijn zwak getand. De onderste bladeren zijn kort gesteeld, de bovenste hebben geen steel en omvatten de stengel enigszins. Van onderen zijn ze zacht behaard.
Bloemen Polygaam (bloemen met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen en bloemen met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). De alleenstaande of met twee tot drie bijeenstaande bloemhoofdjes zijn geel en 2-5 cm. Ze hebben lange, smalle lintbloemen. De buisbloemen worden spoedig bruinachtig. De buitenste omwindselbladen zijn lijnvormig en behaard.
Vruchten Een eenzadige dopvrucht of nootje. Het vruchtpluis bestaat uit vijftien tot vijfentwintig haren. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bron:
Wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra -
CC BY-NC-SA 3.0 NL
Verspreidingstrend
Gemiddelde trend van het aantal kilometerhokken waarin de soort voorkomt, weergegeven als indexcijfer (1975-1978 = 100).
De trend is gecorrigeerd voor waarnemersinspanning en geeft de relatieve verandering in het aantal bezette kilometerhokken weer.
Voor de berekening worden de data per periode van vier jaar samengenomen.
In de grafiek correspondeert ieder punt met het laatste jaar van zo'n periode.
© NEM(CBS & FLORON) 2023
download in hoge resolutieFenologie bloeiendBron: FLORON - Gemodelleerd op basis van waarnemingen uit de NDFF voor de periode 2000-2021.