EcologieBodemZonnige, zelden licht beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, vaak kalkhoudende, minerale grond (lemig zand, leem, zavel, löss, klei, mergel en stenige plaatsen).
GroeiplaatsAkkers (vooral op het stoppelveld), wijngaarden, moestuinen, zeeduinen (o.a. langs duinpaden), langs spoorwegen (spoorwegterreinen), stroomruggen, langs voetpaden, bermen (open of omgewerkte plaatsen), braakliggende grond, afgestoken greppelkanten, drooggevallen zandplaten, onder struiken in plantsoenen en bossen (langs vochtige bospaden).
Bron:
Wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra -
CC BY-NC-SA 3.0 NLVerspreidingNederlandVrij algemeen, maar zeldzaam in het zuiden van Fryslân, het zuiden van Groningen, in Drenthe, Flevoland, het noordoosten van Overijssel en op de Veluwe.
VlaanderenVrij algemeen, maar zeldzaam in de Kempen.
WalloniëAlgemeen, maar zeldzaam in de Ardennen, met name de Hoge Ardennen.
WereldIn alle werelddelen, in gebieden met een gematigd of warm klimaat. Rood guichelheil komt oorspronkelijk uit het Middellandse-Zeegebied.
Bron:
Wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra -
CC BY-NC-SA 3.0 NL LiteratuurCortenraad, J. & T.J.D. Mulder (1997) Uit de flora van Limburg. Aflevering 39.
Natuurhistorisch Maandblad 86: 15-18
de Vries, G. (2011) Rood guichelheil in de provincie Groningen.
Floron Nieuwsbrief Groningen 18: 10-16
de Vries, G. (2016) Volkstuinen in Noord-Nederland: toevluchtsoord voor Akkerandoorn.
Planten 3: 14-15
Kops, J. (1800) Anagallis arvensis - Basterd-Muur
Flora Batava 1: 3-3
Beschrijvingbron: Wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra Stengels De liggende of opstijgende stengels wortelen niet. Ze zijn vierkantig en kaal.
Bladeren De tegenoverstaande of zelden in kransen van 3 zittende bladeren zijn eirond tot langwerpig-eirond. Van onderen hebben ze zwarte klierpuntjes. De bladeren hebben geen steel.
Bloemen Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen zijn lang gesteeld. De bloemkroon is even lang als of iets langer dan de kelk. De bloemen zijn rood of heel soms vleeskleurig, lila, paarsig, blauw of groenachtig. De kroonslippen zijn aan de rand dicht klierachtig gewimperd met meer dan 30 klieren. De kroonbladen bedekken elkaar aan de randen. Ze worden tot 7 mm lang en 6 mm breed. Aan de top hebben ze een gave rand of ze zijn zwak gekarteld. De kelkbladen hebben een gave rand.
Vruchten Een doosvrucht. Na de bloei krommen de bloemstelen zich. De zaden zijn zwart. De zaden zijn langlevend (> 5 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bron:
Wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra -
CC BY-NC-SA 3.0 NL
Verspreidingstrend
Gemiddelde trend van het aantal kilometerhokken waarin de soort voorkomt, weergegeven als indexcijfer (1975-1978 = 100).
De trend is gecorrigeerd voor waarnemersinspanning en geeft de relatieve verandering in het aantal bezette kilometerhokken weer.
Voor de berekening worden de data per periode van vier jaar samengenomen.
In de grafiek correspondeert ieder punt met het laatste jaar van zo'n periode.
© NEM(CBS & FLORON) 2023
download in hoge resolutieFenologie bloeiendFenologie vruchtdragendBron: FLORON - Gemodelleerd op basis van waarnemingen uit de NDFF voor de periode 2000-2021.