EcologieBodemZonnige, vrij open plaatsen op matig droge tot vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, weinig of niet bemeste, humushoudende, basische en kalkrijke grond (mergel, löss, puin en lichte tot zandige klei, veel minder op zand).
GroeiplaatsGrasland (kalkgrasland), rivierdijken, uiterwaarden, afgravingen (leemgroeven), bermen en puin in de bergen.
Bron:
Wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra -
CC BY-NC-SA 3.0 NLVerspreidingNederlandPlaatselijk vrij algemeen in Zuid-Limburg en in het rivierengebied en zeer zeldzaam in Noord-Brabant en in het westen en noorden van het land.
VlaanderenVrij algemeen langs de Maas. Elders vrij zeldzaam tot zeer zeldzaam. Sterk afgenomen.
WalloniëVrij algemeen. Het meest in de Kalkstreek en Lotharingen.
WereldIn Zuidwest-Azië, op de Canarische eilanden en in Europa, behalve in het hoge noorden.
Bron:
Wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra -
CC BY-NC-SA 3.0 NL LiteratuurFarjon, A. (1983) De botanische betekenis van enkele oude leemkuilen op de Blaricumer Heide en de Tafelbergheide in het Gooi.
Gorteria 11: 230-234
Kops, J. (1807) Leontodon hispidum - Stekelharig Paardebloem
Flora Batava 2: 139-139
Raemakers, I. & T. Faasen (2012) Bijzondere planten en insecten in de Curfsgroeve.
Natuurhistorisch Maandblad 101: 63-73
Sloff, J.G. & J.L. van Soest (1939) Het fluviatiele district in Nederland en zijn flora II.
Nederlandsch kruidkundig archief. Serie 3 49: 268-306
Weeda, E.J. (1988) De verspreidingsgrens van de Ruige leeuwetand (
Leontodon hispidus L.) in Nederland en zijn voorkomen op veen in de Krimpenerwaard.
Gorteria 14: 15-18
Beschrijvingbron: Wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra Stengels De stengels zijn meestal niet vertakt. Ze zijn witbehaard en dragen 1 bloemhoofdje en 1 tot 3 schubvormige bladeren. Onder het hoofdje is de stengel vaak verdikt.
Bladeren De wortelbladeren zijn langwerpig met de grootste breedte boven het midden. Verder zijn ze veervormig bochtig gelobd tot gespleten en ze zijn kaal of ze hebben gegaffelde haren. De bladsteel is gevleugeld.
Bloemen Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De gele bloemhoofdjes zijn 2 tot 4 cm groot. Voor de bloei knikken ze. Er zijn alleen lintbloemen. De buitenste lintbloemen hebben van onderen een blauwgrijze of soms een oranje of roodachtige lengtestreep. De omwindselbladen zijn lijnvormig-langwerpig en dragen witte borstelharen.
Vruchten Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaadjes zijn recht. De snavel is 2 tot 4 mm lang. Het vruchtpluis bestaat uit een buitenste rij van enkelvoudige en een binnenste rij van geveerde haren. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bron:
Wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra -
CC BY-NC-SA 3.0 NL
Verspreidingstrend
Gemiddelde trend van het aantal kilometerhokken waarin de soort voorkomt, weergegeven als indexcijfer (1975-1978 = 100).
De trend is gecorrigeerd voor waarnemersinspanning en geeft de relatieve verandering in het aantal bezette kilometerhokken weer.
Voor de berekening worden de data per periode van vier jaar samengenomen.
In de grafiek correspondeert ieder punt met het laatste jaar van zo'n periode.
© NEM(CBS & FLORON) 2023
download in hoge resolutieFenologie bloeiendFenologie vruchtdragendBron: FLORON - Gemodelleerd op basis van waarnemingen uit de NDFF voor de periode 2000-2021.