EcologieBodemLicht beschaduwde plaatsen op vochtige tot matig droge, matig voedselarme tot voedselrijke, basische, vaak kalkhoudende grond (mergel, löss, lichte klei, leem, duinzand, rivierzand en zavel, zelden op laagveen).
GroeiplaatsBossen (loofbossen en langs bospaden), struwelen, bosranden, heggen, houtwallen, langs holle wegen, plantsoenen, parken, waterkanten (langs bosbeken en slootkanten), bermen, muren, braakliggende grond en zeeduinen (noordhellingen in de kalkrijke duinen).
Bron:
Wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra -
CC BY-NC-SA 3.0 NLVerspreidingNederlandAlgemeen, maar minder algemeen in het noordoosten, in de Kempen en in zeekleigebieden.
VlaanderenAlgemeen, maar zeldzamer in de Polders en de Kempen.
WalloniëAlgemeen, maar zeldzamer in de Ardennen.
WereldBijna heel Europa, West- en Midden-Azië en Noordwest-Afrika. Ingeburgerd op een paar plaatsen in Australië en in Noord-Amerika.
Bron:
Wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra -
CC BY-NC-SA 3.0 NL LiteratuurKops, J. (1800) Geum urbanum - Gemeen Nagelkruid
Flora Batava 1: 46-46
Pons, T.L. (1977) An ecophysiological study in the field layer of ash coppice. II. Experiments with Geum urbanum and Cirsium palustre in different light intensities.
Acta botanica neerlandica 26: 29-42
Pons, T.L. (1977) An ecophysiological study in the field layer of ash coppice. III. Influence of diminishing light intensity during growth on Geum urbanum and Cirsium palustre.
Acta botanica neerlandica 26: 251-263
Rich, T.C.G. & A.C. Jermy (1998)
Plant Crib - Geum. Botanical Society of the British Isles
Beschrijvingbron: Wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra Stengels De lichtgroene, rechtopstaande stengels zijn behaard.
Bladeren De lang gesteelde rozetbladen zijn afgebroken geveerd met een 5-8 cm lang, niervormig afgerond, ondiep gelobd topblaadje. De middelste stengelbladen zijn 3-tallig met spitse ruitvormige deelblaadjes zonder kleine zijslipjes en met grote steunblaadjes. Deze zijn ongeveer half zo lang als de zijdelingse deelblaadjes.
Bloemen Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). Een vertakte bloeiwijze met gele, rechtopstaande, meestal vijftallige, 0,8-1,5 cm grote bloemen. De kroonbladen zijn rondachtig en ongeveer even lang als de kelk (3-7 mm). De kelkbladen zijn lichtgroen en na de bloei teruggeslagen. De stijl is haakvormig gekromd.
Vruchten Een eenzadige dopvrucht of nootje. Het vruchthoofdje is onderaan door de voet van de kelk omhuld en niet gesteeld. De dopvruchtjes zijn borstelig behaard, met een glanzende, diep roodbruine, niet behaarde stijl. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes).
Bron:
Wilde-planten.nl / Klaas Dijkstra -
CC BY-NC-SA 3.0 NL
Verspreidingstrend
Gemiddelde trend van het aantal kilometerhokken waarin de soort voorkomt, weergegeven als indexcijfer (1975-1978 = 100).
De trend is gecorrigeerd voor waarnemersinspanning en geeft de relatieve verandering in het aantal bezette kilometerhokken weer.
Voor de berekening worden de data per periode van vier jaar samengenomen.
In de grafiek correspondeert ieder punt met het laatste jaar van zo'n periode.
© NEM(CBS & FLORON) 2023
download in hoge resolutieFenologie bloeiendFenologie vruchtdragendBron: FLORON - Gemodelleerd op basis van waarnemingen uit de NDFF voor de periode 2000-2021.